[Roos, Gerrit Pieter]
ROOS (Gerrit Pieter), geb. 6 Dec. 1822 te Aardenburg, was brievengaarder, archivaris der plaats en had ook een commissie-boekwinkel. Later vestigde hij zich te Rousselare en was werkzaam bij de protestantsche gemeente aldaar. Van Rousselare vertrok hij naar Calais.
R. begon reeds jong met letterkundige bijdragen in jaarboekjes en almanakken, vooral in Cadsandria (1858 en 1859). In 1856 bezorgde hij de uitgaaf der Nagelaten gedichten van Jacobus Faro.
Hij schreef: De Ithaca van Jan Trochée, wedergevonden door twee Aardenburgers G.P. Roos en A. de Ligny (1823-1848) (Schoonhoven 1843); eveneens met A. de Ligny: Vrolijke tooneelen uit het leven van Heldewijs, in zijn leven pastoor te Lupschuere (W. Vl.), in losse verzen (Middelb. 1846); Rasalama, De dienstmaagd des Heeren op Madagascar, Dichtstuk (Sluis 1850); Een handvol veldbloemen (Middelb. 1875); Beknopt geschied- en aardrijkskundig woordenboek van Zeeuwsch- Vlaanderen: Westelijk deel (Oostburg 1874). Dit werk getuigt van zijn buitengewone bekendheid met Zeeuwsch Vlaanderen. Hij schreef in de Bijdragen tot Oudheidkunde