in rouw bij het afsterven van den H. Gel. Heer G.J. Nahuys, oud-predikant te Rotterdam, overl. te Leiden 9 Oct. 1781. Beter is zijn dichtstukje De Morgenzon in de Volksliedjes van de Maatschappij tot nut van 't algemeen. Van zijn gedichten zijn vele gedrukt in de Mengeldichten, uitgegeven door het Genootschap S.S.G. 18 Maart 1795 werd van Oyen benoemd tot een van de drie stadssecretarissen, welk ambt hij bekleedde tot 31 Dec. 1833. In deze lange periode heeft hij heel wat regeeringswisselingen meegemaakt en van de pui van het stadhuis menige publicatie afgekondigd, waarom hij in de wandeling ‘de eeuwige lezer’ genoemd werd. Wat het onder zijn berusting zijnde archief betreft, schijnt hij door onoordeelkundige, lichtzinnige vernietiging van belangrijke stukken een zware schuld op zich geladen te hebben. ‘Het is een geluk voor Rotterdam geweest,’ zegt de rotterdamsche archivaris J.H. Scheffer van hem, ‘dat weinig zulke bekrompen menschen als hij, eene zoo aanzienlijke betrekking als het Stads Secretarisschap bekleed hebben. Omdat ‘hij niet van ouwe stukken hield’ werd een aanzienlijk gedeelte van het Stads-Archief in het begin dezer (19e) eeuw op het oude Hoofd aan een vuurproef onderworpen, waarbij tal van merkwaardige en onmisbare stukken jammerlijk vernietigd werden, en een treurig bewijs leveren hoe één dom mensch op een dag meer kwaad kan stichten dan honderd knappe mannen in een eeuw goeds kunnen doen’. Ook Mr. François Frets, de latere president van de arrondissements-rechtbank te Rotterdam, is slecht over van Oyen te spreken. Hij noemt hem even klein in zijn beginselen als in zijn daden, een man die ‘altoos een bijzondere kinderachtigheid in het voeren van gezag heeft ten toon gespreid, waardoor hij bij verstandigen belachlijk, doch ook bij de meesten die hij beleedigt of
benadeelt, gehaat is’. Aan den anderen kant betuigde de Municipaliteit hem in 1800 haar tevredenheid ‘over zijn gedane Redevoering, bij gelegenheid van de Nationale Feesten op den 19en van December anno passato gevierd’, onder aanbieding van een gouden snuifdoos en een oorkonde op perkament, welke laatste thans in het Rotterdamsche Archief berust. Ook bij zijn ontslag als secretaris van Rotterdam bleken Burgemeester en Wethouders ‘doordrongen van de goede en langdurige diensten die deze achtingwaardige ambtenaar sedert bijna veertig jaren aan de stad en aan derzelver Burgerij bewezen had’. Toen de Koning hem bij besluit van 25 Dec. 1833 eervol ontslag had gegeven, besloot de Raad hem een pensioen te verleenen, gelijk staande met zijn traktement, namelijk ƒ 3600.
Zie: Rott. Historiebladen II, 345, 360 en 365; De Navorscher XVII, 15; Resolutiën van den Raad van Rotterdam 8 Nov. 1833 en 27 Febr. 1834; Rott. Cour. 8 Aug. 1840; Protocol notaris J.P. van Ede van der Pals te Rotterdam 13 Maart 1787 Inv. 3405.
Wiersum