[Nijs, Johannes]
NIJS (Johannes). Noch zijn ouders, noch zijn geboortejaar zijn ons bekend. Alleen staat vast dat hij te Franeker werd geboren, blijkens het album der leidsche hoogeschool, waarin hij zich 24 Nov. 1606 als student liet inschrijven. Wanneer dus het Stamboek van den Frieschen adel opgeeft dat hij afkomstig was uit het luiksche, schijnt die opgave meer bepaald op zijn voorouders te doelen. Te eerder mag men dat aannemen, omdat men in een lijkdicht van Hendrik Neuhusius vermeld vindt: Vixisti Patriae, Conciliique bono. Te Leiden bevorderd tot doctor utr. jur. vestigde hij zich 6 Maart 1610 als advocaat voor het Hof te Leeuwarden. In 1623 en 1624 was hij lid van Gedeputeerde staten, totdat hem het raadsheersambt, dat was opengevallen door den dood van Rombertus Ulenborg, werd opgedragen (13 Juli 1624). Toen in 1626 Gellius Hillama was overleden, zag hij zich in diens plaats tot curator der friesche hoogeschool aangesteld. Men vindt zijn naam verder in een uitspraak van 13 Sept. 1633, uit welke blijkt, dat hem was opgedragen om mede rechter te zijn over de geschillen, ontstaan tusschen vier leden der Staten over de contributie van de belastingen. Toen in Nov. 1635 alle leden van het Hof waren ontboden in de vergadering der Staten, hebben zij elk in het bijzonder de resolutie, waarbij de raadsbestelling in de steden werd ontnomen aan den Hove en vrij gegeven aan de steden, goedgekeurd, de verklaring daarbij voegende, dat zij niets hadden geweten van de maatregelen door den stadhouder genomen, met het doel om die resolutie tegen te werken. Niettegenstaande deze verklaring werd o.a. ook Johannes Nijs verdacht van medegewerkt te hebben tot die maatregelen. Hij was gehuwd met Alida Gerbrants, die hem een zoon Pieter schonk (zie volgend art.), welke zijn vader ten Hove opvolgde. De vader schreef in het vriendenalbum van Suffridus Saarda naast zijn naam de woorden: ‘Spes mea
Christus’ (6 Nov. 1600).
Zie: Stamboek van den Frieschen Adel II, 155; Naamrol der Raden 's Hofs van Friesland, 35, 41; Huber, Auspicia Domestica, 83; Winsenius, Chronyck van Vrieslandt, 908; Vriemoet, Athenae Frisiacae, 111; Charterboek van Friesland V, 358; L.v. Aitzema, Saken van Staet en Oorlog II, 193; Henricus Neuhusius, Extemporanea Poëmata, 101vlg.; De Vrije Fries VIII, 239; J. Sickenga, Het Hof van Friesland gedurende de zeventiende eeuw (Leiden 1869), 18, 20, 26, 48, 186.
Wumkes