op 24 Nov. 1848 opgenomen als minister van Roomsch-Katholieken eeredienst. Bijna tegelijk werd hij bij de verkiezingen ingevolge die grondwet 27 Nov. herkozen tot lid der Tweede Kamer, nu voor het district Tilburg.
Met genoemd kabinet trad Mutsaers 1 Nov. 1849 als minister af. Hij werd 16 d.a.v. benoemd tot lid van den Hoogen Raad.
Toen Lightenvelt (dl. VIII, kol. 1044) ruim een half jaar na de Aprilbeweging tot gezant te Parijs benoemd zou worden, werd Mutsaers door minister van Hall (dl. VII, kol. 517) gepolst of hij weder minister van Roomsch-Katholieken eeredienst zou willen worden. Hij was van oordeel, dat het kabinet zich met gematigdheid tegenover de Roomsch-Katholieken gedragen had en, terwijl in Aug. te voren, toen Lightenvelt de reis naar Rome tot onderhandeling met den pauselijken stoel aanvaardde, geen enkele Roomsche van beteekenis bereid was, zijn portefeuille eenige maanden waar te nemen, stemde Mutsaers er nu in toe, zijn opvolger te worden. Hij werd 31 Dec. 1853 benoemd. Dit was het bewijs, dat de pacificatie, op welke van Hall roemde, werkelijk had plaats gevonden.
Voortaan zien wij Mutsaers telkens afwisselen tusschen minister (steeds van Roomsch-Katholieken eeredienst) en lid van den Raad van State.
Het kabinet van Hall-van Reenen (dl. II, kol. 1176) trad 1 Juli 1856 af; 23 Juni werd hij benoemd tot lid van genoemden raad. Hij bleef het departement nog tot 1 Aug. d.a.v. waarnemen omdat er nog geen geschikt opvolger was; toen die gevonden was, aanvaardde hij op laatstgenoemden dag het lidmaatschap.
Opnieuw werd hij 23 Febr. 1860 minister in het kabinet van Hall-van Heemstra. Met dat kabinet trad hij 14 Mrt. 1861 af en 29 d.a.v. werd hij weder lid van den raad. Toen dit lichaam gereorganiseerd werd, werd hij 27 Juni 1862 met ingang van 1 Juli opnieuw daarin opgenomen.
Hij werd 9 Febr. 1867 lid eener staatscommissie tot herziening der wetgeving op de eigendomsoverdracht van onroerende goederen, van het hypotheekstelsel en van het notariaat. Nadat deze commissie haar voorstellen had ingediend, werd zij 27 Juni 1870 ontbonden.
Met het oog op zijn leeftijd verzocht hij ontslag, dat hem 23 Febr. 1877 eervol verleend werd. Hij werd tegelijk benoemd tot minister van staat.
Hij huwde Anna Adelia van Dooren, geb. 16 Sept. 1805, bij wie hij 6 zonen en 2 dochters had.
Ramaer