[Munter, Jan Jansz.]
MUNTER (Jan Jansz.), geb. te Harlingen in 1570, begr. te Amsterdam in de Nieuwe Kerk 4 Sept. 1617. Hij was een aanzienlijk koopman te Amsterdam en behoorde tevens tot de voornaamste leden van de Waterlandsche Gemeente der Doopsgezinden aldaar, hetgeen blijkt uit de volgende aanteekening in het zgn. Memoriael voor Reinier Wybrandtsz.: ‘Ao. 1612 (ben ick Reynier Wybrandtsz.) den 17 Januarij van Lubbert Gerritsen (vgl. dl. VIII, kol. 596) op sijn cranckbedde op een dingdach s'avonts omtrent 4 uuren int leerampt bevestigt nae dattet bij de gemeente also besloten was en waren daer present Hans de Ries als leeraer, Freerck Jacobsz., Cornelis Symonsz., Jan P(ietersz.) Vreelandt, Dirck de Cuyper, als dienaers, met noch van de voornaemste br(oedere)n Claes C(ornelisz.) Anslo, Cornelis Albertsz., Jan Munter en Willem Dirxen.’
Munter was als koopman en reeder in de Warmoesstraat te Amsterdam gevestigd. In Jan. 1599 kocht hij het huis ‘de drie putgen’ op den Singel buiten Jan Roodenpoort. Daarna kocht hij het in 1595 door de Compagnie opgerichte bakhuis aan den Binnen-Amstel, waar de noodige scheepsbeschuit werd gebakken. Toen de Compagnie de beschikking kreeg over het Stadsbushuis (1603), vergaderde de gemeente van John Smyth (zie art.), een afgescheiden gemeente der Brownisten, in het zgn. bakhuis van Munter. Verscheidene leden der gemeente schijnen ook in de voormalige woningen der bakkersknechts te zijn gehuisvest. Door Jan Munter kwam John Smyth in aanraking met de Waterlandsche Gemeente, waarbij hij zich aansloot.
Jan Munter huwde in 1596 te Amsterdam met Sara Thomasdr. van Tongerloo (1578-1642), uit een geslacht, dat tot de Vlaamsche Doopsgezinde Gemeente behoorde. Na den dood van Munter (hij woonde bij zijn overlijden op de Heerengracht en liet een vermogen van ƒ 200.000 na) hertrouwde zijn weduwe 1 Mei 1622 met den Iijnwatier Anthoni Lievensz. Moens, weduwnaar van Margaretha Lijntgens, een dochter van den bekenden koopman Lijntgens (dl. VII, kol. 819).
Munter's broeder Bartholomeus, geb. te Harlingen in 1569, vestigde zich eveneens te Amsterdam, waar hij op de westfriesche korenmarkt woonde en tot de vooraanstaande kooplieden behoorde. Door Hans de Ries liet hij zich op 10 Mrt. 1616 doopen bij de Waterlandsche Gemeente der Doopsgezinden te Amsterdam. Hij werd in 1621 wegens het invoeren en verhandelen van valsche munt bij vonnis van schepenen levenslang verbannen. Reeds Jan Munter's zoon Joan (1611-85) werd een aanhanger van de staatskerk, bracht het achtereenvolgens tot bewindhebber der O.I.C. 1638,