[Mill, David]
MILL (David), geb. 13 Apr. 1692 te Koningsbergen, overl. te Utrecht 22 Mei 1756.
Als opvolger van den beroemden Reland aanvaardde hij op 21 Maart 1718 het professoraat in de oostersche talen te Utrecht. In 1727 werd hij ook hoogleeraar in de hebreeuwsche antiquiteiten en in 1729 eveneens in de theologie.
In zijn studierichting sluit Mill dicht aan bij Reland; evenals bij dezen beslaat bij hem de studie der antiquiteiten een groote plaats, terwijl beiden zich ook hebben bezig gehouden met de studie van het rabbinisme en, wat in dien tijd een zeldzaamheid was, met die van de nietsemietische oostersche talen. Van het laatste geeft Mill blijk in zijn Miscellanea Orientalia bevattende rudimenta linguae Hindustanicae, Persicae item hodiernae, denique etymologicum Orientale harmonicum. Deze bijdragen vormen een deel van zijn meest belangrijke werk: Dissertationes Selectae. Zijn overige geschriften behandelen meest onderwerpen over bijbelsche oudheidkunde en theologie.
Wellicht meer dan door zijn geschriften is Mill bekend gebleven door zijn nabootsing van den tempel van Salomo ten behoeve van zijn onderwijs. Fragmenten hiervan bevinden zich thans in het Bijbelsch Museum te Amsterdam.
Zie: Alb. Stud. Acad. Rhen.-Traj. XIX; een opgave van Mill's geschriften o.a. in Jöcher-Rotermund-Adelung, Gelehrten-Lexicon; J. Nat, De studie van de Oostersche talen in Nederland in de 18e en de 19e eeuw (1929), 113 vlg.
Nat