Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 634]
| |
overl. te 's Gravenhage 19 Apr. 1891, was de tweede zoon van jhr. T.M. Lycklama à Nijeholt (dl. VIII, kol. 1084) en F.J. Bloemkolk. Hij werd adelborst eerste klasse 15 Juli 1827 en bij Koninklijk besluit van 8 Apr. 1831 werd hem Zr. Ms. tevredenheid betuigd over zijn beleid bij het vastraken eener sloep van de kanonneerboot no. 33 voor Filippine. Op 11 Dec. 1831 werd hij met ingang van 1 Jan. 1832 benoemd tot luitenant ter zee tweede klasse. Met het oog op zijn aanstaand huwelijk verzocht hij ontslag uit den zeedienst, dat hem in 1835 eervol verleend werd. Hij ging toen te Beetsterzwaag wonen en werd in Oct. 1837 tot lid van den raad der grietenij Opsterland gekozen en kort daarna tot assessor (d.i. thans wethouder) dier grietenij benoemd. Op 8 Juli 1841 werd hij door de ridderschap van Friesland tot lid van de Staten dier provincie gekozen, maar bij zijn periodieke aftreding werd hij 1 Juni 1843 niet herkozen. Toen de gekozene een andere gelijktijdige verkiezing in de Staten aannam, werd hij 3 Juli d.a.v. opnieuw gekozen. Dat men hem toch bekwaam en geschikt achtte, blijkt daaruit, dat hij 9 Juli 1844 bij de verkiezing van een lid der Tweede Kamer slechts enkele stemmen minder had dan de gekozene, en dat terwijl zijn halve broeder W.H. Lycklama (dl. VIII, kol. 1085) reeds lid was. Op 17 Sept. 1850 na de invoering der provinciale wet werd hij herkozen tot Statenlid, nu in het kiesdistrict Heerenveen. De Staten kozen hem 28 d.a.v. tot lid der Eerste Kamer, maar hij nam deze benoeming niet aan. Op 9 Sept. 1851 werd hij als raadslid herkozen en in Oct. d.a.v. kozen de raadsleden hem tot wethouder, hetzelfde ambt als assessor. Op 30 Sept. 1853 werd hij benoemd tot burgemeester van Opsterland. Op 13 Mei 1862 werd hij als lid der Staten niet herkozen; de liberale partij was toen in Friesland, behalve in het district Leeuwarden, oppermachtig. Maar 24 Mei 1865 werd hij in hetzelfde district Heerenveen opnieuw gekozen en bij drie periodieke aftredingen werd hij telkens met hulp van eenige liberalen, hoewel telkens een liberale candidaat tegenover hem stond, herkozen. De reden was, dat hij den naam had, specialiteit in waterstaats- en landbouwzaken te zijn. Op 19 Sept. 1881 verkreeg hij op zijn verzoek eervol ontslag als burgemeester. In Aug. 1886 nam hij, na in het geheel 42 jaren lid geweest te zijn, ontslag. Hij huwde 21 Jan. 1836 Ypckjen Hillegonda van Eysinga, geb. 26 Aug. 1815, overl. 27 Mrt. 1854, bij wie hij 4 zonen en 2 dochters had. Van de zoons gaat Aug. (3) voor en volgt Tinco M. (2). Hij schreef: Friesland's waterstaat en landbouw, beschouwingen over de rapporten en voorstellen tot verbetering van den stand van het boezemwater in de provincie Friesland (Leeuw. 1871) (niet in den handel); Beschouwingen over het verbod van subsidie van bijzondere scholen en de verplichte schoolgeldheffing (Haag 1877); Verbetering van Friesland's watertoestand, beschouwingen, over de beginselen en middelen, welke ten aanzien der afstrooming van het boezemwater dezer provincie vroeger bestonden, thans bestaan en nog gevolgd behooren te worden, ten einde hel zooveel mogelijk duurzaam meester te zijn, (Leeuw. 1879) (niet in den handel); Vrijmoedige beoordeeling van de Bijdragen tot de geneeskundige plaatsbeschrijving van Nederland, uitgegeven door | |
[pagina 635]
| |
het departement van Binnenlandsche Zaken, 2e stuk, Natuurkundige plaatsbeschrijving van de provincie Friesland 1872 (Leeuw. 1879). Ramaer |
|