werden, werd Kingma in het kiesdistrict Sneek op 17 Sept. 1850 tot lid van dat college gekozen, hetgeen een bewijs was, dat hij toen reeds gunstig bekend stond, want zijn woonplaats lag in een ander district. Hij werd in de vergadering van 27 d.a.v. gekozen tot lid van Gedeputeerde staten.
Wegens zijn groote populariteit in Friesland werd hij, toen de liberale partij, waarvan hij een warm aanhanger was, in 1853 het onderspit gedolven had, eenige malen haar candidaat voor de Tweede Kamer, maar eerst 25 Jan. 1859 gelukte zijn verkiezing in het district Dokkum. Hij nam toen ontslag als lid van Gedeputeerde staten, maar bleef lid der Provinciale.
Hij was in de Kamer een bijzondere figuur, die zijn denkbeelden in eenvoudige taal uiteenzette. Eens kwam het voor, dat hij midden in een rede ophield en zeide: ‘'k Bin 't kwiet’. Hij vond de reizen naar 's Gravenhage op den duur echter bezwaarlijk voor zijn zaken en het was hem dan ook welkom, dat zijn medeleden hem 20 Mei 1863 weder tot lid van Gedeputeerde staten kozen. Hij nam 13 Aug. d.a.v. ontslag als kamerlid.
Bij Koninklijk besluit van 16 Febr. 1864 werd Kingma tot staatsraad in buitengewonen dienst benoemd. Hiermede werd de draak gestoken; men meende, dat deze eenvoudige man zulk een onderscheiding, die anders slechts aan staatslieden of ambtenaren van zeer hoogen rang werd toegekend, niet had behooren te bekomen en men noemde hem den staatsraad-pottenbakker.
Toen de meerderheid der kiezers in het kiesdistrict Sneek, dat hem 36 jaren naar de Staten had afgevaardigd, van liberaal anti-revolutionnair werd, werd ook Kingma bij zijn periodieke aftreding 11 Mei 1886 niet herkozen. Het in het district Franeker herkozen lid H. Fennema nam zijn benoeming niet aan en op 8 Juni d.a.v. werd Kingma in zijn plaats gekozen. Zijn herkiezing als Gedeputeerde had als vroeger ook nu plaats.
Kingma zette zich in 1887, toen hij zijn zaken aan zijn zoon (uit het eerste huwelijk) Hylke Kingma had overgedaan, te Sneek neder.
Bij de periodieke verkiezingen op 14 Juni 1898 verzocht hij, wegens hoogen leeftijd niet voor een herkiezing in aanmerking te komen. Vanzelf hield dus ook zijn lidmaatschap van Gedeputeerde staten op. Als lid der Provinciale staten werd hij door genoemden zoon opgevolgd.
Hij huwde 20 Juni 1840 Trijntje Jacobs Oneides, geb. 3 Nov. 1818, overl. 17 Sept. 1841; later hertrouwde hij.
Ramaer