[Jeuriaensz., Thijs]
J(E)URIAENSZ. (T(h)ijs), of Joriaensz., een vlaamsch-doopsgezind voorganger en martelaar, geworgd en verbrand bij Muiden in. 1569. De Maatschappij der Ned. Letterkunde bezit een kleine verzameling geschriften van martelaren, gedrukt in 1577 en 1579, waarin ook twee brieven van hem voorkomen, die hij gedurende zijn gevangenschap in het Muiderslot heeft geschreven. Merkwaardig is dat hij zelfs daar nog waarschuwt tegen de friesche Doopsgezinden. Hij heeft ook te Ransdorp gepreekt. Pijper (zie beneden) vermeldt en beschrijft deze brieven met volledige opgave van de titels. De bibliotheek der doopsgezinde gemeente te Amsterdam bezit van hem: Een Christelijcke Sentbrief, geschreven uter gevancknisse .... (z. pl. 1577) en een herdruk uit 1579 in den bundel met brieven enz. van verschillende martelaren, uitgegeven tusschen 1579 en 1588, daar aanwezig (zie beneden); Een Christelijcke Sentbrief van de sendinghe, inleijdinghe ende coemste Jesu Christi in deser werelt .... (Amst. 1586); (incompleet) Tijs Joriaensz en Job Jansen, Twee brieven, den eenen van Tijs Joriaens gheschreven, ende den ander van Job Jansen wt sijn ghevanghenisse gheschreven, voor desen onses wetens noijt in den druck gheweest .... (z. pl. 1609). T.J. van Braght (zie dl. IV, kol. 278) vermeldt in zijn Het bloedig tooneel of Martelaers Spiegel der doopsgesinde of weereloose Christenen, 2e dr. (Amst. 1685), blz. 480-489 van hem nog: Eene hertgrondelijcke ende christelijcke sentbrief wter gevanckenisse geschreven aen alle de gene die een gelijck geloove met ons vercregen hebben .... en: Brief van Tijs Jeuriaensz. geschreven in de gevanckenisse aen de vrienden van Edam in 't
jaar 1569.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. van Protest. Godgel. in Ned. IV, 574; F. Pijper, Martelaarsboeken ('s Gravenh. 1924), 75, 110; Bibliotheca Reformatoria Neerlandica II ('s Gravenh. 1904), 622; Catalogus v.d. bibliotheek der Ver. doopsgez. Gem. te Amsterdam (Amst. 1919), 99; S. Muller, Jaarboekje (1838-39), 65; Doopsgezinde Bijdragen (1887), 116, (1893), 62, (1899), 78, 90 v., 104, 138.
Knipscheer