1793. Als vurig patriot had hij zitting in het college der provisioneele representanten van het friesche volk. Hij was gehuwd met Maria Meinsma. Vier antwoorden van hem op prijsvragen zijn met goud en zilver bekroond. De titels zijn: (bewerkt met Ds. J. Engelsma Mebius van Jorwerd, zie dl. III, kol. 833) Verhandeling in welke het onderzoek der H. Schrift der Christenen, zoo voor zich zelven, als met hunne huisgenooten aangeprezen wordt (1789); Verhandeling over de vraag: Hoe zal men den grondregel der protestanten dat ieder christen, zijnes verstandes machtig, geregtigd en naar zijne bekwaamheid verpligt is om in zaken van den godsdienst voor zigzelven te oordeelen, duidelijkst verklaren en deszelfs aannemelijkheid ten bondigste bewijzen? (1790); Verhandeling over de vraag: Zijn er goede gronden om Gode hartstogten (of aandoeningen) toe te schrijven? (1794); Verhandeling over de vraag: Welken invloed heeft de naargeestigheid, zoo op den voorspoed en het waar geluk van ieder mensch in het bijzonder als op het welzijn der maatschappij in 't algemeen? (1795).
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenboek van Protest. Godgel. in Ned. IV, 533; Kerkelijk Handboek (1911) Bijl., 144, 150, 161, 190.
Knipscheer