[Horn, Gerard I heer van]
HORN (Gerard I heer van), 1304-33, van Altena, Perwez, Weert, Nederweert enz., erfelijk opperjagermeester des Duitschen rijks, overl. 3 Mei 1333, zoon van Willem III (die volgt) en Margaretha van Loon. In 1306 teekende hij een akte, i.z. den afstand van zeven bunder land te Weert aan zijn vader door Adolf graaf van der Marck; 10 April 1306 beloofde hij den graaf van Cleef de inwoners van het land van Altena in het bezit te handhaven van hun oude rechten en privileges en 12 Nov. 1310 zegelde hij een oorkonde van den hertog van Brabant, in welke genoemde hertog de wijze der voogden-verkiezingen regelde. Hij voerde ook in 1307 een hardnekkigen krijg tegen Jan van Arckel, welke oorlog het volgend jaar door tusschenkomst van Willem van Avesnes, graaf van Henegouwen, eindigde. Gerard van Horn verbrak alras de overeenkomst van 1 Dec. 1282 i.z. de erfvoogdij over het sticht Thorn en trachtte door moord en roof de oude toestanden weer in te voeren. Hij en zijn handlanger, zijn ondervoogd, Godfried van Slaterbeeck, werden den 11. Juni 1314 om die reden in den kerkelijken ban gedaan door den officiaal van Luik. Na een harden strijd van zes jaren besloot Gerard van Horn eindelijk zich aan voormelde overeenkomst te houden. In 1315 bleef hij borg voor den graaf van Henegouwen jegens Floris Berthout, wegens den aankoop door dezen van de stad Mechelen. Aangaande de kosten door Willem III graaf van Holland gemaakt i.z. den oorlog, dien deze voerde tegen Robert graaf van Vlaanderen, verklaarde in Aug. van hetzelfde jaar de heer van Horn, dat hij van genoemden graaf van Holland ontvangen had de som van 58 ponden, 5 schellingen en 8 penningen voor de levering van 250 man krijgsvolk gedurende acht dagen. In 1318 wordt hij genoemd als getuige in den brief der schepenen van 's Hertogenbosch, in welken zij de verklaring afleggen, dat de graaf van Cleef in hun tegenwoordigheid bevestigd had, dat hij en zijn voorouders het land
van Heusden in leen hielden van den hertog van Brabant. Den 27. Apr. 1329 droeg Gerard van Horn het allodium der stad Wessem op aan Willem graaf van Gulik en ontving hij genoemde plaats Wessem met aanhoorigheden van hem ter leen. In dit stuk wordt verklaard, dat hij dit allodium vroeger in leen had van den abt van St. Pantaléon te Keulen, maar dat hij het op wettige en afdoende wijze van hem had teruggekocht. Hij overl. 3 Mei 1333 en werd begraven naast zijn eerste echtgenoote in het koor der Carmelietenkerk te Brussel. Hij was gehuwd omstreeks 1294 met Joanna erfgename van Gaesbeek, Herstal, Beaucignies enz. (overl. in Sept. 1319), dochter van Hendrik van Leuven, heer van genoemde plaatsen en Elisabeth van Bevern; in 1323 met Ermgardis erfgename van Cranenburg, Malden en Selem, dochter van Dirk VIII graaf van Cleef, en Margaretha