hof. Gedurende zijn afwezigheid nam Costerius het bestuur van het bisdom waar. Op het einde dier maand was de bisschop wederom te Roermond terug. In Juli begon hij zijn visitatiereis door het bisdom. Daar de orde der Jezuïeten in 1772 was opgeheven, was hun kerk te Roermond, waar hun college onder het bestuur van wereldlijke geestelijken in stand was gebleven, overbodig geworden. De regeering te Brussel besloot tot afbraak, de bisschop beval nu op 31 Aug. 1777 zijn secretaris Theunissen, de in die kerk rustende overblijfselen van Henriëtta Christina, hertogin van Brunswijk-Lünenburg-Wolfenbüttel, die bij het H. Doopsel zijn meter was geweest, en van de vrome Johanna van Randenraedt naar de domkerk over te brengen. Jammer genoeg is het verslag, dat de bisschop over den toestand van zijn diocees naar Rome zond (10 Juli 1778) niet meer te vinden. Hij zette nu zijn visitatiereis voort, die verscheidene jaren in beslag nam. De regeering verzocht hem 11 Dec. 1784, daar de bisschop van IJperen Felix de Wavram gestorven was, drie personen aan te wijzen, die hij voor die waardigheid geschikt achtte. Hij stelde voor: den graaf d'Arberg, wijbisschop van Luik, van de Velde, raadsheer bij den hoogen raad van Mechelen, die hem later als bisschop van Roermond zou opvolgen, en van Eupen, kanunnik en penitencier van de domkerk te Antwerpen. Bij geestelijkheid en volk stond van Hoensbroeck in hoog aanzien, niet alleen om zijn rusteloos werken in het belang van het diocees, maar ook om zijn ruime weldadigheid. De eerste jaren van zijn episcopaat gingen rustig voorbij; het laatste gedeelte had hij veel leed te verduren, vooral door het oostenrijksch gedeelte van zijn diocees. Om de rechten der kerk te handhaven had hij met de belgische bisschoppen strijd te voeren tegen keizer Joseph II. De ontevredenheid van het volk vond steeds nieuw voedsel in de verordeningen der keizerlijke regeering; niet te verwonderen, dat het tot oproer kwam. De
bisschop wijdde persoonlijk het vaandel der geldersche vrijwilligers en schonk een kanon aan het leger der Patriotten. Zijn kapittel volgde dit voorbeeld. Toen in 1792 de Franschen ons land binnenvielen, vluchtte bisschop van Hoensbroeck eerst naar Venlo en vestigde zich vervolgens in het klooster Zand bij Straelen. Hij keerde, na het vertrek der Franschen, in Mrt. 1793 naar Roermond terug, waar hij 17 Apr. 1793 onverwachts overleed. Daar het begraven van lijken binnen de kerken bij plakkaat van het gewestelijk, bestuur verboden was, werd zijn lijk naar Venlo gevoerd en den 19den Apr. 's morgens om half vijf in het koor in stilte begraven door den pastoor in tegenwoordigheid van de twee kapelaans en den koster, terwijl 2 Mei d.a.v. de plechtige uitvaart plaats had. De grafelijke familie liet op zijn graf een met de familiewapens versierden grafsteen plaatsen. Van Hoensbroeck wordt ons beschreven als een zwaarlijvig man; zeer goedig van inborst en minzaam in zijn omgang, mededoogend jegens de armen en een waar vader voor zijn geestelijken en onderhoorige geloovigen.
Zijn geschilderd portret bevindt zich in het bisschoppelijk paleis te Roermond en eveneens in het kasteel Hillenraedt te Swalmen.
Zie: Jos. Habets, Geschiedenis van het bisdom Roermond II, 599-618; Egidius Slanghen, Het markgraafschap Hoensbroeck (1859), 161-162; A.J.A. Flament, Register der graven in de St. Maartenskerk te Venlo in Publ. de la soc. hist. et arch. dans le duché de Limbourg XXXIX (1903), 404; Nemo, Het graven te Venlo