[Gsell, Georg]
GSELL (Georg), wiens naam ook geschreven wordt als Gesell, Ksell, Xell enz., geb. te St. Gallen in Zwitserland 28 Jan. 1673, overl. in het tegenwoordige Leningrad 22 Nov. (3 Dec.) 1740, kunstschilder. Hij was van omstreeks 1690 tot 1695 een leerling van den Antwerpenaar A. Schoonjans te Weenen. Daarna huwde hij in 1697 te Frankfurt met Maria Geertruida van (von) Loen (uit een geslacht van goudsmeden van hollandsche afkomst), een zuster van Johan Michaël van (von) Loen (1694-1776), welke laatste bekendheid verwierf als geleerd schrijver en door zijn huwelijk een oom was van Goethe. Na zijn huwelijk keerde Gsell naar zijn geboorteplaats terug, waar hem in 1698 een dochter Elisabeth werd geboren. Op 6 Juni 1704 verwierf hij het burgerrecht te Amsterdam en huwde aldaar voor de tweede maal (ondertr. 20 Dec. 1714) met Anna Houtmans, weduwe van Willem Visser. De schilder, die in de Leidschedwarsstraat woonachtig was, onderteekent de huwelijks-inteekenacte als ‘George Geselle’. Het huwelijk met Anna Houtmans werd evenwel reeds op 5 Juni 1715 door echtscheiding ontbonden verklaard. Bij het huwelijk van zijn dochter Elisabeth in 1717 woonde Gsell in de Kerkstraat te Amsterdam, vermoedelijk ten huize van Maria Sibylla Merian (dl. VIII, kol. 1146). In hetzelfde jaar werd hij raadsman van Peter den Groote (tijdens diens verblijf te Amsterdam) bij schilderijenaankoopen voor het slot Peterhof enz.; Jac. Scheltema verhaalt ons: ‘dikwijls bezocht de Czaar ook de openbare verkoopingen van schilderijen, wanneer hij zich meest diende van den raad des schilders Xsell, een Zwitser, die in het vervaardigen van stillevens uitmuntte, door Silo aan hem was aanbevolen, en later in zijnen bijzonderen dienst
overgegaan, met hem naar Rusland vertrok.’ Het vertrek van Gsell met den Czaar naar Rusland wordt gesteld op 13 Oct. 1717; het schijnt dat hij toen vergezeld werd door zijn derde vrouw Dorothea Maria Henriëtte Graff (zie volgend artikel), doch de inschrijving van dit huwelijk werd te Amsterdam niet gevonden. Waarschijnlijk werd het huwelijk te Frankfurt gesloten. Tot zijn dood verbleef hij verder in Rusland, doch dat hij de relatie met Holland niet verbrak, blijkt uit het feit, dat hij op 17 Jan. 1721, 25 Juni 1727 en 5 April 1730 te Amsterdam optrad als doopgetuige bij den doop van kinderen van zijn schoonzoon Isaäc Lelong (dl. VIII, kol. 1024). In Rusland was hij museumdirecteur, tevens trad hij met zijn vrouw op als schilderen teekenleeraar in dienst van de Keizerlijke Academie van Wetenschappen (sinds 1726). Het schijnt dat thans nog verscheidene teekeningen van hem en zijn vrouw berusten bij deze academie. In Rusland vervulde hij vele opdrachten, die evenwel buiten het bestek van dit artikel vallen.
Van de schilderijen van Gsell komen voor ons land in aanmerking de portretten van Rachel Ruysch (in 1717 voor Peter den Groote vervaardigd), Maria Sibylla Merian (gegraveerd door