rechten. Hij ging te Brakel bij zijn ouderen broeder wonen en administreerde, toen deze als garde d'honneur naar Frankrijk werd weggevoerd, diens en zijn eigene bezittingen in de Bommelerwaard.
In 1815 nam hij dienst bij een compagnie jagers te paard, waarmede hij na den slag bij Waterloo Frankrijk binnentrok. Hij kocht in 1816 een suikerraffinaderij te Rotterdam, die hij dirigeerde, maar in 1820 verkocht.
In Oct. 1824 werd hij tot lid van den raad der stad Rotterdam gekozen. Hij werd daar ook lid van het armbestuur en van den militieraad. Op 2 Juni 1834 koos de raad hem tot lid der Staten van Holland en 9 Juli 1838 kozen zijn medeleden in Zuid-Holland hem tot lid van Gedep. staten. Hierdoor verviel zijn lidmaatschap van den raad. Als lid der Staten ging hij in Nov. 1840 naar Zuid-Holland over. Op 27 Juni 1845 verkreeg hij op zijn verzoek met het oog op zijn gezondheid eervol ontslag als Gedeputeerde. Lid der Staten bleef hij.
Op 8 Juli 1848 kozen de Staten van Zuid-Holland hem tot lid van de Tweede Kamer, maar hij nam deze benoeming niet aan. Wel nam hij het lidmaatschap der dubbele Tweede Kamer ter beoordeeling van de wetsontwerpen tot grondwetsherziening, waartoe hij door die Staten 9 Sept. d.a.v. gekozen was, aan. Op 17 Sept. 1850 werd hij, nu in het district Rotterdam 2, tot lid der Staten van Zuid-Holland herkozen, maar reeds in Februari nam hij als zoodanig ontslag. Later is hij niet weer in eenig openbaar lichaam opgetreden.
Hij schreef veel in den Navorscher onder den schuilnaam V.D.N. Hij zag de drukproeven van het biografisch woordenboek van van Harderwijk (dl. IV, kol. 711), die sedert 1857 en van Schotel (dl. III, kol. 1146), die sedert 1862 het biografisch woordenboek van van der Aa vervolgden, na. Eenige jaren later onttrok hij zich daaraan, naar zijn levensbeschrijver zegt wegens de slordigheid der redactie.
In de Kroniek van het utrechtsch Historisch genootschap van 1849, blz. 354, heeft hij een verklaring van graal Leicester, die van geschiedkundig belang is, medegedeeld.
Hij werd in 1842 lid der Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden.
Hij was ongehuwd.
Zie een levensschets van hem door A. de Jager in Handelingen van de Maatschappij der Ned. letterkunde (1872), 183.
Ramaer