[Cuyck, Herman graaf en heer van (2)]
CUYCK (Herman graaf en heer van) (2), overl. in 1170, zoon van Hendrik (1) (die voorgaat). Hij volgde zijn vader als graat van Cuyk en burggraaf van Utrecht op. Wij vinden hem 2 Oct. 1127 met zijn broeder Godefridus als getuige van Godebaldus bisschop van Utrecht, toen deze vier jaarmarkten te Utrecht instelde. In 1128 stichtte hij de abdij Mariënweerd. Als getuige van keizer Coenraad III, komt hij met zijn broeder in oorkonden van de jaren 1141, 1145, 1146, 1147 en 1151 voor. Den 18. Juni 1154 en 3 Juni 1157 was hij eveneens getuige van keizer Frederik I, bij schenking van goederen aan de abdij van Park te Leuven en aan de O.L. Vrouwekerk te Antwerpen. Herman (2) kwam in oorlog met Floris (de Zwarte) van Holland, dien hij door sluipmoord uit den weg liet ruimen. Om dit feit deed keizer Lotharius hem in den rijksban en ontnam hem den titel van graat. Dirk VI graaf van Holland, Floris' broeder, viel met een leger in het land van Cuyk, en nam het kasteel van dien naam in, hetwelk tot den grond werd afgebroken. In 1138 kwam de vrede tot stand. Herman kreeg zijn goederen terug, maar als een leen van Holland. Te Grave bouwde hij een nieuw kasteel, dat voortaan de zetel werd der heeren van Cuyk; ook het gerecht werd later naar Grave overgebracht. Uit zijn huwelijk met een jonkvrouwe van Batenburg, sproten: Hendrik (2) (die voorgaat) en Albertus, bisschop van Luik (overl. in 1200).
Zie: Jan Wap, Geschiedenis van het land en der heeren van Cuyk (Utrecht 1858), 47, 196-198, 248-249; J.T., Uit de geschiedenis van het land van Cuyk in Nieuwe Venlosche Courant d.d. 5 April 1927.
Verzijl