hij voor deze schans, waarvan de bezetting zich reeds Vrijdags namiddag om 4 uur op genade en ongenade overgaf. Om de zware belastingen, die een gevolg waren van het onderhoud der vreemde krijgslieden uit den weg te gaan, werd te Neurenberg een vergadering van afgezanten der contracteerende mogendheden belegd. Piccolomini verscheen er als gevolmachtigde des Keizers, onder zijn gevolg bevond zich ook Jan van der Croon (2 Mei 1649). Door oneenigheid of ziekte der gezanten vertraagde deze vergadering; eerst op 21 Sept. werd het vergelijk getroffen over het afdanken der troepen en het ontruimen der keizerlijke en zweedsche bezittingen in Duitschland. Van der Croon werd toen met graaf Willem Hendrik von Hohenlohe-Schillingsfürst, kolonel-luitenant in zweedschen dienst, met een zending naar Regensburg belast, waar zij 25 Sept. aankwamen en welke plaats 30 Sept. door de troepen werd ontruimd. Na den terugkeer uit Regensburg was hij een dergenen, die deelnam aan het feestmaal, dat de zweedsche gezant, Karel Gustav paltsgraaf van den Rijn. 5 Oct. 1649 op het raadhuis te Neurenberg ter eere van den vrede gaf. Eerst tien maanden later (25 Juni 1650) werd de groote vredesonderhandeling gesloten en door alle gevolmachtigden onderteekend. 28 Juli 1650 was Jan van der Croon de gast op het afscheidsfeest, dat Piccolomini aan de gezanten gaf. Hij werd 16 Nov. 1650 in den adelstand verheven met den titel van baron en 21 Nov. d.a.v. tot bevelhebber der stad Eger benoemd, wat hij nog was in 1652, terwijl hij in 1654 tot krijgscommandant van Praag werd aangesteld. In Januari 1657 volgde zijn bevordering tot gouverneur-militair van Bohemen. Daar echter het opperbevel der gezamenlijke legers in handen kwam van den graaf van Hatzfeld-Gleichen en later in die van den veldmaarschalk de Montecuculi, moest hij zich, hoewel feitelijk gouverneur, met den titel van vice-commandant vergenoegen. Hij was in zijn laatste levensdagen overste der koninklijke lijfwacht en lid van
den keizerlijken krijgsraad; hij maakte 18 Aug. 1665 zijn testament, waarin hij ook zijn vaderstad niet vergat, waar zijn naam voortleeft door zijn vele stichtingen en schenkingen. Jan van der Croon was heer van Zahorzan en Tashof en ridder van het H. Graf; hij was gehuwd met Margaretha van Birnbrachsen, die 4 Nov. 1663 overleed en in de St. Thomaskerk te Praag begraven werd, en hertrouwde Margaretha Blandina Söldnerin van Söldenhoven. Beide huwelijken waren kinderloos, weshalve hij zijn broeder Frans, wachtmeester in het regiment van der Croon, die 11 Maart 1660 in den ouden ridderstand was verheven en op 9 Oct. 1662 tot vrijheer, als zoon aannam, met den erfelijken titel van baron. Een andere broeder, Willem van der Croon, was overste en wachtmeester in spaanschen dienst en sneuvelde vóór Rijssel.
Zie: Jos. Habets, Jan van Weert, generaal der beyersche en keizerlijke kavallerie en Jan van der Croon, goeverneur van Praag en onderkoning van Bohemen (Roermond 1862), 121-176, waar zijn portret staat afgebeeld; G.C.E. Crone, Bijdrage tot de levensgeschiedenis van Jan, vrijheer van der Croon in Publ. de la soc. hist. et arch. dans le Limbourg (1922), 45-64, met portret; J A. Hoens, Causerie over Weertsche geschiedenis en Jan van der Croon in Limburg's Jaarboek XX, 4 (1914), 270-285; Jan Verzijl, Gedenkwaardige Limburgers, Jan Vrijheer van der Croon - De Limburgsche Jan van Weert in het maandbl.