Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 127]
| |
der heette Adriana Francisca de Jongh. Aanvankelijk was hij niet voor de studie bestemd en werd hij, na de H.B.S. in zijn geboortestad te hebben doorloopen, evenals zijn vader ambtenaar aan een van de departementen te 's Gravenhage. Spoedig evenwel voelde hij zich tot de studie in de rechten aangetrokken en liet hij zich op 29 Sept. 1880 als student te Leiden inschrijven. In zijn studietijd trad hij met succes als repetitor op en promoveerde cum laude te Leiden tot doctor in de rechtswetenschap op proefschrift Het interlocutoir vonnis historisch beschouwd (Amsterdam 1885). Na zijn promotie vestigde hij zich als advocaat te Amsterdam en maakte zich weldra als zoodanig naam, omdat hij in eenige groote strafzaken met gunstig gevolg voor zijn cliënten optrad. Het nieuwe in 1886 ingevoerde Wetboek van Strafrecht bood aan jonge juristen een goede gelegenheid daartoe: ook Mr. L.W. van Gigch, Mr. S. Katz (zie de art. in dit dl.) en de latere prof. Simons hebben op gelijke wijze naam gemaakt. De meest bekende zaken waarin Caroli als advocaat werkzaam was, waren het proces van de Wed. Bukley en de zaak van de pandbrieven der Noordbrabantsche hypotheekbank. Zijn pleidooi in eerstgenoemde zaak verscheen onder den titel Pleit-memorie in zake het Openbaar Ministerie contra vrouwe Bekking wed. Bukley c.s. (Amsterdam 1886), waarvan zich een ex. in de Universiteits-Bibliotheek te Amsterdam bevindt. In latere jaren had Caroli vooral een civiele praktijk, die hij uitoefende in samenwerking met Mr. F.C.N. Dammers; de tegenwoordige hoogleeraar Mr. E.M. Meyers was op dit kantoor als junior werkzaam. Ondanks zijn drukke praktijk vond Caroli tijd zich aan wetenschappelijken arbeid te wijden. Zoo publiceerde hij in Themis een studie over het burgerlijk proces (1898-99) en een artikel over Contempt of court (1900). Den meesten naam onder zijn vakgenooten echter maakte hij met zijn werk Het kort geding voor den president der Arrondissements-Rechtbank (referée) (1e dl., Amsterdam 1906, 2e dl. voortgezet door Mr. E.M. Meyers, Amsterdam 1915). Dit boek is er ontegenzeglijk de oorzaak van, dat na dien door de advocaten een veelvuldig gebruik werd gemaakt van een zoo nuttig rechtsinstituut als het kort geding of referée; het doet Caroli's naam dan ook onder de na hem gekomen juristen voortleven. In 1907 werd hij lid van het bestuur van de Ned. juristenvereeniging; in hetzelfde jaar verscheen zijn belangrijk prae-advies voor deze vereeniging over de herziening van het burgerlijk proces. Caroli nam daarna ook zitting in de commissie tot voorbereiding van een ontwerp-rechtsvordering, die door de juristenvereeniging was benoemd en waaraan hij veel tijd gaf. Kort voor zijn dood nam hij het initiatief tot de oprichting van een vereeniging tot beoefening van het publiek recht. In 1897 werd Caroli als liberaal (en wel voor de groep die tegen de kiesvereeniging ‘Burgerplicht’ gevormd was) voor Amsterdam I gekozen tot lid van den Gemeenteraad. In dit college gaf hij door zijn kennis van het publiek recht waardevolle adviezen. Doch ook in de Commissie voor strafverordeningen speelde hij een rol van beteekenis; aan zijn initiatief waren o.a. maatregelen tegen speelhuizen en andere nieuwe bepalingen in de amsterdamsche politieverordening te danken. Voor hetzelfde district van Amsterdam was hij ook lid van de Provinciale staten. Caroli was een rechtsgeleerde van groote bekwaamheid en scherpzinnigheid, die zich geheel | |
[pagina 128]
| |
gaf aan de hem opgedragen taak. Zijn onstuimig temperament, dat hem somtijds scherp deed optreden, bracht hem wel in botsing met anderen; zijn tegenstanders twijfelden echter niet aan zijn oprechte bedoelingen. Bekend is, dat het aftreden van Mr. Vening Meinesz als burgemeester van Amsterdam, het gevolg was van een motie van Caroli, waarbij de raad zich een recht van medespreken over politiezaken toekende. De motie bleef evenwel zonder uitwerking. Caroli stierf ten gevolge van een ongeval met een browning waarmede hij gewoon was zich in den tuin van zijn huis in het schieten te oefenen. Uit zijn huwelijk (op 19 Mrt. 1896 te Nieuwer-Amstel gesloten) met Alette Wilhelmina Willink liet hij bij zijn dood een dochter Dorothea na, die als actrice bekendheid verwierf onder den schuilnaam Dogi Rugani. Zij huwde te Haarlem 8 Juni 1922 met den acteur Frits Bouwmeester. Zie: Weekblad van het Recht, 8828, 4; Themis (1909), 303; Algemeen Handelsblad van 24 April 1909, Avondblad, 1e bl.; Album Studiosorum (Leiden). Wijnman |
|