[Brunswijk-Luneburg-Wolfenbuttel, Henriëtte Christine van]
BRUNSWIJK-LUNEBURG-WOLFENBUTTEL (Henriëtte Christine van), geb. 19 Sept. 1669, jongste dochter van Antoon Ulrich en van Elisabeth Juliana van Holstein - Norburg, overleed te Roermond 20 Jan. 1753. Zij werd opgevoed in de leer der luthersche kerk en bestemd om te leven als stiftdame in de abdij Gandersheim, sinds 1582 in uitsluitend bezit van luthersche kanunnikessen en eerst 1802 opgeheven. Aldaar was sinds 1665 haar tante van moederszijde, de prinses vrouwe Dorothea Hedwigis, abdis. Door haar overgang tot de katholieke kerk 1678 moest deze het stift verlaten. Zij trad 1679 in het huwelijk met graaf Christoffel van Rantzau die reeds sinds 1650 katholiek was. Of Henriëtte onmiddellijk haar tante opvolgde, blijkt niet Op 25-jarigen leeftijd was zij abdis. Met haar vader werkte de abdis zooveel zij vermocht voor godsdienstvrede en zij onderhandelde in dien zin met Leibnitz en andere professoren over toenadering en verzoening met de katholieke kerk, waarvan zij de leerstellingen kende en waardeerde.
Haar vader werd 1710 opgenomen in de katholieke kerk. Henriëtte Christine volgde dit voorbeeld 1712. Den 10. Aug. van dat jaar legde zij de katholieke geloofsbelijdenis af voor den benediktijnerabt van Corvey aan de Weser. 13 Aug. berichtte zij van Gandersheim uit haar terugkeer in de moederkerk aan Paus Clemens XI. Half September was zij, vergezeld van haar oudere zuster, Augusta Dorothea, die 1715 in Erfurt katholiek werd, aangekomen in de adellijke Munster-abdij te Roermond van de orde van den H. Bernardus. 18 September diende haar de bisschop van Roermond het sacrament des Vormsels toe in de Munsterkerk. Zij was besloten haar overige dagen in stilte in het klooster te slijten. Aldaar ontving zij 1713 bezoek van Emmanuel Theod. kardinaal de Bouillon. Ook haar oude vader was naar Roermond overgekomen. De abdis van het Munster-klooster Adriana de Rheede en de gewezen abdis van Gandersheim konden het niet met elkander vinden. Christine Henriëtte koos na een licht verschil haar verblijf bij de Ursulinen in Roermond. In het verborgen leefde zij daar van een bescheiden inkomen o.a. van een abdijbrood, haar te betalen door het klooster St. Gerlacus te Houthem. Zij hield zich bezig met godvruchtige werken en blijken van liefde jegens zieken en lijdenden.
Van daar wist zij haar neef, den Keizer, op te wekken zijn krachtige tusschenkomst te doen gelden bij de Staten van Holland ten gunste der verbannen Jezuïeten. Meer dan veertig jaar verbleef zij te Roermond. Zij overleed 20 Jan. 1753 en werd begraven in de roermondsche Jezuïetenterk.