deed, maakte men hen opmerkzaam op een plaats in de bebouwde kom van Nieuwkuik, waar vrij veel water binnendijks opborrelde, terwijl het buitenwater zeer hoog tegen den dijk stond. Bleckmann ging onmiddellijk waarnemingen doen omtrent de hoeveelheid vaste stoffen, die door het opborrelende water medegevoerd werden en het bleek, dat die hoeveelheid nagenoeg nul was. Hij besloot hieruit. dat ter plaatse voorloopig geen gevaar was en stelde dus geen bijzondere maatregelen voor, maar des avonds van denzelfden dag brak aldaar de dijk door, eenige huizen verdwenen in de diepte en het land van Heusden en daardoor ook het land van Altena liepen onder water, iets dat in 81 jaren niet geschied was.
De schuld van dit ongeval werd aan Bleckmann geweten, hoewel een ander waarschijnlijk niet anders gehandeld zou hebben. Toen in Mrt. 1881 twee hoofdingenieursplaatsen te vervullen waren, gingen twee jongere ambtgenooten hem voorbij, onder wie Brevet (dl. II, kol. 248), die zeker minder bekwaam was dan hij. Tegelijk werd hij met 1 Apr. 1881 naar Utrecht verplaatst. Daar heeft hij tweemaal, van 1 Oct. tot 1 Nov. 1881 en van 11 Apr. tot 1 Juni 1888, den dienst van hoofdingenieur in die provincie waargenomen.
Om redenen van gezondheid had hij van 1 Nov. 1890 tot 1 Juni 1891 verlof; op laatstgenoemden dag werd hem weder het arrondissement Utrecht opgedragen, maar spoedig moest hij ontslag vragen, hetwelk hem bij Koninklijk besluit van 27 Oct. 1891 met ingang van 1 Nov. d.a.v. eervol verleend werd, terwijl hem tevens de rang van hoofdingenieur werd toegekend. Hij zette zich toen te Velp neder.
Bleckmann had nog jaren, nadat hij voorbijgegaan was, op een rehabilitatie gehoopt. Toen dit niet geschiedde, trok hij zich uit de ingenieurswereld terug. Hij bepaalde, dat zijn overlijden aan geen voormalig ambtgenoot bekend gemaakt mocht worden en dat het slechts in een plaatselijk blad geadverteerd mocht worden.
Hij schreef: Nota omtrent verrigte waterpassingen over breede stroomen, met E. Steuerwald, in Notulen Koninklijk instituut van ingenieurs (1857-1858), 104; Onderzoek van den waterafvoer van het Pannerdensch Kanaal, in dezelfde Notulen (1867-1863), 200; Nota en tabellen betreffende het slibgehalte in het water van het Pannerdensch Kanaal, in Verhandelingen van hetz. Instit. (1870-1871), 89; Over den pulsometer, in dezelfde Verh. (1876-1877), 282; De pulsometer toegepast, vertaling met naschrift, in dez. Verh. (1877-1878), 248; Kanaal van Breda naar Oosterhout in verband beschouwd met de waterverversching en waterontlasting van Breda (Breda 1878); De verbetering der Nederlandsche hoofdrivieren in Aardrijkskundig weekblad, 1e jaargang, 3, 12, 19 en 26 Juli 1880.
Hij huwde 20 Aug. 1863 M.C. van den Bosch, geb. 23 Oct. 1842, nog in leven.
Ramaer