in dienst der Staten van Holland, althans in genoemd testament wordt hij zoo genoemd.
In 1786, toen de patriotsche burgerij der stad Utrecht besloten had, vrijkorpsen op te richten, en toen zij het grootste deel der vroedschap had afgezet en zoo heftig was opgetreden, dat de oranjegezinde leden der Staten te Amersfoort vergaderden, werd Redelijkheid naar Utrecht geroepen om de stad en haar wallen en grachten in staat van verdediging te brengen. Hij bouwde een retranchement aan de Geldbrug aan het eind der Maliebaan en verschillende werken tot onderwaterzetting tusschen de Keuvelaarbrug en Achttienhoven. Door de komst der Pruisen onder den hertog van Brunswijk en het verraad van den Rijngraaf Frederik van Salm-Grumbach is niet kunnen blijken, of zijn werk deugdelijk was.
Wellicht is hij in 1787 zooals zoovelen uit het land gevlucht, maar er is omtrent zijn verderen levensloop niets bekend.
Hij huwde 4 Nov. 1761 Johanna Christina van Wagtendonk, wed. van Gerrit Panser, geb. 1721, overl. 1785. Het huwelijk was kinderloos.
Hij schreef: Memorie aan de Gecommitteerde raden van Holland en West- Vriesland contro de memorie van de schulpkalkbranders, zoo in 't Zuide-Noorder-quartier dezer provincie (Rott. 1754): Berigt betreffende het request van de kalkbranders in het Zuider- en Noorder-quartier van Holland en West- Vriesland tot weeringe zooveel mogelijk van de buitenlandsche steenkalk in de Nederlandsche jaarboeken van 1754; Over de metselarij in vestingwerken, behelzende een nieuw projet met derzelver verdediging en hetgene een ingenieur noodig te weten en waar te nemen heeft in het doen bouwen van de muragie der vestingwerken, uit beschouwingen en ondervindinge te samengesteld, met pl. (Rott. 1755); De nieuw versterkte facen en flancquen, met pl. (Amst. 1759); Zwarigheden en bedenkingen tegen het ontwerp van doorgravinge, omtrent het dorp Katwijk Buiten tot in de Noord- Zee, voorgesteld als een middel ter ontlastinge der overtollige wateren van het Haerlemsche meer (Amst. 1772); Aanmerkingen dienende tot verdediging der Remonstrantsche gereformeerde Christenen tegen de beschuldiging van zeker naamloos schrijver, zich noemende Advocaat der Vaderlandsche kerk (Amst. 1772); Rivierkundige aanmerkingen op de rivierkundige waarnemingen van M. van Barneveld (den Haag 1773): Project of ontwerp om de stank of besmettelijke reuk der wateren in de gragten van 's- Gravenhage des zomers voor te komen (den Haag 1773), hiervan is in 1897 een herdruk verschenen; De nieuw uitgevonden sluis met in- en uitschuivende deuren, uitgevonden en beschreven, met pl. (den Haag en Amst. 1774); De nieuw uitgevonden diepmachine, uitgevonden en beschreven met pl. (den
Haag 1774); Over de nieuw uitgevonden palissaden
om dezelve zoo in het veld als in de vestingen met meerder voordeel dan het hedendaagsch tegen den vijand te kunnen gebruiken, met pl. (den Haag 1775); Project om de gedurige overstroomingen door de menigvuldige opperwateren in de rivieren de Leck, de Waal en de IJssel te prevenieren (Amst. 1775); De aloude metselwerken, vergeleken tegen de hedendaagsche, of vertoog waarom de zwaare muuren, van dezen tijd, krachteloos en bouwvallig zijn, in tegenoverstelling van die der ouden, door C.J. Kraijenhoff, beoordeeld en wederlegd (den Haag en Amst. 1775); De beoordeeling en wederlegging over en van het werkje van C.J. Kraijenhoff (aangaande de aloude metzelwerken) verdeedigd (den Haag 1776); Middel dienende tot verzekering der sluizen tegens zware stormen en hogen watervloeden, bestaande in een sluis-sluitbak, met pl. (den Haag en Amst. 1776);