Zijn streven om goede zeekaarten te vervaardigen, waaraan toen groot gebrek was, is nog in onzen tijd herdacht. Valentijn, die hem van nabij op Ambon had leeren kennen, prijst hem als een ijverig en eerlijk, zij het ietwat eigenzinnig man, ‘die onbesproken en deugdelijk leefde, zijn ambt zeer naarstig en oprecht bediende, en niet minder dan inhalende of baatzuchtig, zoo in het gerichte, als bij andere voorvallen, waarvan hij zeer stil veel geld trekken kon, doch 't geen zijn Ed. zeer edelmoedig weigerde.’
Hij was volgens Valentijn ‘een behuwde zoon van den bekenden heer Peyrerius’ (Isaac de la Peyrère uit Gasconje), schrijver van het boekje over de Praeadamiten, ‘aan wiens gevaarlijke gevoelens zijn Ed. mede vast was.’ De naam zijner vrouw was Catharina van Hoogeveen, die hem een dochter Johanna schonk, later gehuwd met den heer van Vliet.
Zie: Valentijn Ib, 334 e.v., 350 e.v., IIb, 245 e.v.; de Haan, Priangan II; Rumphius, Herbarium Amboinense I, 88, VI, 184; Abendanon in Tijdschr. v.h. Aardr. Gen. XXXIV, 1917; Daghregister 282, 330 (1671); Bijdr. tot de T.L. en Vk. v. N.I. (1867) met 2 van zijn waardevolle rapporten.
Bartelds