[Neck, Jacob Cornelisz. van]
NECK (Jacob Cornelisz. van), geb. te Amsterdam in 1564, als zoon van Cornelis Barendsz en Weyntje Pietersdochter van Neck, overl. aldaar 8 Maart 1638. Reeds op jeugdigen leeftijd trok Jacob naar zee en voer jaren ter koopvaardij; 1 Mei 1598 trok hij als admiraal van acht schepen der oude O.I. Comp. naar Indië. Door zijn beleidvol optreden wist hij den ongunstigen indruk, door de Houtman op den eersten tocht gewekt, weg te nemen en slaagde hij er in de grondslagen voor den hollandschen handel op Indië te leggen. Reeds in Juli 1599 was hij met vier rijkgeladen schepen in het vaderland terug, waar hij met groot eerbetoon werd ingehaald. 28 Juli 1600 vertrok hij andermaal naar Indië met zes schepen van dezelfde Compagnie; op dezen tocht verloor hij in een gevecht met de Spanjaarden op Tidore drie vingers van de rechterhand en deed een tocht naar China. In Juli 1603 in het vaderland teruggekeerd, bleef hij sedert te Amsterdam gevestigd, waar hij verschillende belangrijke functies vervulde. In 1609 wordt hij reeds genoemd als schepen; van 1621 tot 1638 was hij lid van de vroedschap; in 1622, 1623, 1625 en 1626 burgemeester; van 1620 tot 1625 raad ter admiraliteit in Zeeland en van 1628 tot 1637 in Amsterdam, terwijl hij van 1627-1628 en van 1637-1638 gedeputeerde was in den Raad van State.
Van Neck was 11 Januari 1604 te Amsterdam gehuwd met Greete Jacobsdr. van Rijn, geb. in 1585, overl. November 1652. Van hun kinderen zijn bekend: Weyntje van Neck, gehuwd met den bekenden amsterdamschen koopman en bewindhebber der Compagnie Jean le Gouche; Maria van Neck, gehuwd met Ferdinand Schuylenburgh, en Jacob van Neck Jacobszoon, geb. in 1629, ongehuwd overl. in 1687, raad ter admiraliteit in het Noorderkwartier.
Van Neck's wapen vertoonde in rood een zilveren schuinbalk, bovenaan beladen met een blauw klaverblad en begeleid rechts van drie en links van twee zilveren leliën.
Zijn portret, in 1605 door C. Ketel geschilderd, bevindt zich bij jhr. Gevers op huize Leeuwenhorst bij Noordwijk; J. Houbraken graveerde zijn portret.
Zie: Elias, De Vroedschap van Amsterdam I, 336; de Jonge, Opkomst II, 242-243; Heeres, Corpus Diplomaticum N.I., 11, 15, 16, 195; het Journael van zijn eerste reis is uitgegeven door Colenbrander in Bijdr. en Meded. Hist. Gen. dl. 31 (1900); dat van zijn tweede reis in Begin ende Voortgangh.
Stapel