Djokjakarta werkzaam te zijn geweest, kwam hij in 1872 te Soerabaja, waar hem weldra de uiterst moeilijke reizen naar de Minahassa werden opgedragen. Zijn voorganger had veel tegenwerking der protestantsche zendelingen gehad en de moeilijkheden met de regeering waren oorzaak geweest, dat die dienstreis gedurende het volgende jaar niet kon worden herhaald.
Van 1874 nam hij ze geregeld op zich. De stemming der zendelingen was echter nog niet bekoeld en zij bleven nog steeds tegenwerken. Niettegenstaande moeilijkheden, vreesaanjaging, laster en beschuldigingen kon hij in negen jaar bijna drie duizend doopsels aanteekenen zoo van volwassenen, heidenen en Protestanten, als van kinderen. Bij gouvernementsbesluit van 10 Maart 1882 werd toegestaan, dat een katholiek priester tweemaal 's jaars de residentie Manado zou bezoeken op 's lands kosten tot geestelijke hulp der Katholieken, doch onder voorwaarde, dat hij zich zou bepalen tot het werk der bekeering van heidenen cn Mohammedanen, maar zich had te onthouden van het aanwenden of doen aanwenden van pogingen, om inlanders, die reeds protestant geworden waren tot het katholiek geloof te brengen. Spoedig daarop moest hij dan ook zijn reis staken, omdat hij tegen dit besluit zou hebben gehandeld. Hij gehoorzaamde en keerde terug naar Manado, doch protesteerde, maar te vergeefs. Na een bespreking met den Gouverneur-Generaal, werd door Mgr. Claessens, apostolisch vicaris, P. le Cocq d'Armandville aangewezen tot het doen der dienstreizen. Dit alles had zijn gezondheid zeer geschokt, een kortstondig verblijf in het vaderland werd noodzakelijk geoordeeld. Na zijn terugkeer werd hem opgedragen een dienstreis te ondernemen naar de binnenlanden van Midden-Sumatra, genaamd Pasoemah Oeloe Manna, voorloopig als Laalvorscher en ethnoloog; eerst het volgend jaar werd hem vergunning verleend om er als missionnaris te werken. Ondanks grooten onwil, ten gevolge van het wantrouwen van de bevolking, kon hij toch langzamerhand vermeerdering zijner catechumenen constateeren. Zijn geschokte gezondheid noodzaakte hem te vertrekken naar Soekaboemi, alwaar hij overleed.
Zie: Claverbond 1911, 3 vlg.
Kleijntjens