| |
[Margaretha]
MARGARETHA, aartshertogin van Oostenrijk, hertogin van Savoye, gravin van Bourgondië, later regentes en landvoogdes (gouvernante) der Nederlanden, geb. 10 Jan. 1480 (n.s.) te Brussel, overl. te Mechelen 1 Dec. 1530, was de eenige dochter van Maximiliaan en Maria van Bourgondë (zie art.). Marg. van York, naar wie zij genoemd is, als meter, en Ravestein en Oranje als peter hielden het prinsesje ten doop, en de bisschop van Doornik verrichtte de plechtigheid (in de St. Goedelekerk). Beide gebeurtenissen, geboorte en doop, gaven aanleiding tot algemeen vreugdebetoon over deze ‘versterking van het Huis’, dat ook weerklank vond in de refereinen der Rederijkers. Als min fungeerde Jeanne Lejeune, wier echtgenoot later Margaretha's hofmaarschalk was en haar ook als zoodanig naar Frankrijk vergezelde.
Want naar dit land verplaatste haar, die nog zoo kort te voren haar moeder (zie art. Maria) had moeten verliezen, de Maximiliaan door de Vlamingen (23 Dec. 1482) afgedwongen vrede van Atrecht (zie art. Philips). Voor de bepalingen i.z. het daarbij vastgestelde huwelijk zij verwezen naar de publicatie van de parijsche editie (v. 1483) van het verdrag, vanwege de Société des Bibliophiles français, uitg. door Picot et Stein in: Recueil des pièces historiques imaprimées sous le règne de Louis XI, 25-229 (Paris 1923). Art. 1 regelt al dadelijk, wat er gebeuren zou met den bruidschat - Bourgondië en Artois, vermeerderd met de gebieden, die gentsche onverantwoordelijkheid den meesmuilenden Lodewijk XI nog extra in den schoot wierp - voor het geval, dat het huwelijk, onmiddellijk te voltrekken bij het bereiken van den wettigen leeftijd van dauphin Karel en Margaretha, kinderloos zou blijven.
Eerst na den strengen winter mocht, niet vóór 24 April, de nog zoo jeugdige ‘Madame la Dauphine’ Gent verlaten, daarbij uitgeleide gedaan door burgers tot over de grens in Artois, maar verder door Ravestein en een aanzienlijk gevolg (hierover, en over de feesten gedurende de reis:
| |
| |
Brésin, Chron. de Flandre et d' Artois, uitg. Mannier (Paris 1880), 26).
Want het was één triomftocht! Reeds bleek dit, 26 April, bij den intocht te Rijsel, waar het aan mysteriespelen met allerlei toespelingen op het huwelijk niet ontbrak. Had niet reeds Jean de Lannoy. abt van St. Bertin, als een der gezanten naar Karel te Amboise, daartoe gelegenheid gezocht in oud-testamentische vergelijkingen met het huwelijk van Assuerus en Esther en gevonden ook in den franschen naam ‘Marguerite’, verbinding immers van dat fijne bloempje met de blanke lelie! Door het opzettelijk wat gerekte oponthoud te Rijsel had intusschen het fransche gezantschap, dat van Touraine kwam, gelegenheid gehad in Artois de stad Hesdin te bereiken, waar een eervolle ontvangst plaats had door Pieter v. Bourbon, heer v. Beaujeu en zijn vrouw Anna, de geliefde dochter van Lodewijk XI, begeleid door aanzienlijke fransche dames en heeren.
Maar in den tijd vnn den dood van Lod. XI was zijn ‘aanstaand’ schoondochtertje in Amboise. waar spoedig na haar aankomst de plechtigheid der verloving plaats had, zoo treffend beschreven door twee ooggetuigen uit Amiens (en door Commynes uitg.).
Na 's konings dood vielen koninklijke titel en overeenkomstige hofstaat Margaretha ten deel.
Maar bij al haar vrijheid van beweging in en ook buiten Amboise stond zij, vooral na den dood van Karels moeder, de koningin-weduwe (Charlotte van Savove) onder het strenge toezicht van madame de Beaujeu, die, zelve zeer bezet als regentes, de opvoeding toevertrouwde aan haar hofdame, mevr. van Segré (Secret), welke al van Hesdin af het prinsesje haar ‘moederlijke’ zorgen geschonken had. Zij droeg, evenals haar echtgenoot, Jacques d'Epinay, hoofd van den hofstaat, Margaretha weldra veel genegenheid toe. Voor deze prinses is in vele opzichten het fransche hof een leerschool voor haar later leven geworden, al leerde zij er uit den aard der zaak noch de duitsche taal van haar vader noch de nederlandsche van haar toekomstige onderdanen en is zij, reeds daardoor, nooit de ‘Vlaamsche’ geworden, waarvoor een enkele schrijver haar gehouden heeft. Maar wat zij er wel geleerd heeft, dat is haar, ten deele trouwens ook van vaderszijde geërfde, voorliefde voor en bedrevenheid in schoone kunsten, waar zij een Jean Perréal als een harer leermeesters vond en blijkende o.a. uit Lemaire's, Couronne margaritique. Teeken- en schilderkunst, muziek. vocale zoowel als instrumentale, zouden bij haar een levendige beoefening vinden en de geheele omgeving scheen mee te werken tot die opwekkende, artistieke vorming daar in het heerlijke klimaat van dien ‘Tuin van Frankrijk’. En overgebleven rekeningen, reeds over 1484-85, van Louis Ruzé, haar ‘argentier’ (en ten deele gepubliceerd door Bruchet naar de oorspr. uit de Parijsche Arch. Nat.), overvloeiend van uitgaven. ook voor kleermaker en goudsmid, doen duidelijk zien, hoe het aan voorwerpen van smaak evenmin als later ook aan boeken haar ontbroken zal hebben, wie eens een Noviomagus zijn werk zal opdragen.
De sport trad daarbij niet achter. Met haar zooveel oudere schoonzuster Anna deelde zij den hartstocht voor de jacht. Het dochtertje van deze, ziekelijk echter, moet behoord hebben tot Margaretha's speelnootjes, waartoe zeker ook de 3 jaar oudere Louise van Savoye gerekend mag worden, zuster van Margaretha's toekomstigen echtgenoot Philibert en later zelfs moeder van Frans I, met welke Louise zij eens zulk een gewichtig bedrijf aan het einde van haar leven zal afsluiten.
| |
| |
Vormt het verblijf in het fransche land over het algemeen een gelukkige periode in het leven van Margaretha? Men zou het mogelijk afleiden uit zinspelingen op een vroolijken omgang in de complimenteuze brieven van Lodewijk van Orleans, als hij koning Lodewijk XII geworden is, opvolger van zijn neef Karel, met wien hij de spelen met het aardige prinsesje was komen deelen. Maar twijfel wekt weer de brief, zij het ook eerst geschreven (17 Maart) 1492 en uit Melun, welke gericht was aan Anna de Beaujeu, die zij als ‘tante’ aanspreekt en waarin zij vraagt, dat haar ‘cousine’ (?) niet, gelijk Karel bevolen had, van haar weggenomen zou worden, waarmee zou worden verwijderd ‘tout le passetemps’, die zij had en zonder welke zij niet meer zou weten wat te doen. En in hetzelfde schrijven spreekt zij er haar vreugde over uit, dat zij beter dan te voren zou behandeld worden! Zou dan toch het toezicht van Anna door te straffe discipline gekenmerkt zijn? We weten het niet, maar wel zien we de regentes van Frankrijk met haar grootscheepsche politiek in volle actie, terwijl het prinsesie haar dagen slijt met kunst en ‘rhetorica’, met haar fijn naald- en fraai borduurwerk, luisterend naar de voorlezing van door Anna gekeurde werken, misschien ook van de toen weer oplevende ridderromantiek (waarvan haar bibliotheek later zoovele specimina zou bevatten), genietend ook van troubadours en ridderspelen, ongetwijfeld bewonderend opziende naar de toeren van ‘basteleurs’ of ‘bouffins’, die voor haar kwamen spelen, zich vermakend verder met haar dieren, haar honden en ponies, haar geliefden groenen papegaai geschenk aan haar moeder van aartshertog Sigismund van Oostenrijk. Buiten haar om ging nog de bovenbedoelde groote politiek van de regentes van Frankrijk, voortzetting van die van haar vader, ter afronding van dit land, ter vestiging voorgoed van het krachtig gecentraliseerd,
koninklijk gezag, uit te breideu nu ook over het eenige gebied, dat der kroon nog ontbrak: Bretagne. Wij moeten ons hier alleen bepalen tot de resultaten, voor zoover zij invloed hebben gehad op de verdere bestemming van prinses Margaretha. Die resultaten kwamen kortweg hierop neer: Anna, eenige dochter van den overleden hertog van dat land, ziet zich gedwongen het huwelijk, waartoe zij reeds besloten had met den in 1486 roomsch-koning geworden Maximiliaan, te vervangen door een ander n.l. met.... dauphin Karel! Dat beteekende een inbreuk op het verdrag van Atrecht. En prinses Margaretha, opgeofferd aan deze trouweloosheid van de fransche politiek, had dan als toekomstige ‘reine de France’ haar plaats in te ruimen voor Anna van Bretagne! Begrijpelijke gevoeligheid, trouwens van den bourgondischen kant algemeen, zal nog heel lang spreken in droomrnen en herinneringen, anecdotes en dichterlijke overleveringen, ook uit later tijd. Titels van dergelijke poëtische ontboezemingen als de (herhaaldelijk gepubliceerde) Complainte de dame Marg. d'Austrice, Malheur de France (La Dance aux aveugles etc.) zeggen ten dezen reeds genoeg, in sommige waarvan men de band van de prinses herkent, die zich in de ‘Complainte’ zelve als sprekende invoert. Mocht zij over de ondervonden behandeling - tot Montils-les-Tours had zij, de misleide, Karel nog mogen vergezellen!zich met bitterheid beklaagd hebben tot mevr. de Segré - over het algemeen wist zij, reeds dan, maar ook later, die gevoelens te verbergen achter een waardige houding, die gunstig afstak bij de onoprechtheid van Karel bij het afscheid in Bougy (in Poitou), terwijl daarentegen Anna v.B., wier huwelijk met den franschen vorst ten slotte ook de goedkeuring van de Curie had verworven, door tact- | |
| |
vol en sympathiek optreden het onrecht jegens de Bourg., voor zoover althans mogelijk, zou trachten goed te maken. En dat
onrecht had zelfs nog sterker vorm dreigen aan te nemen, doordat men, op aandringen van den franschen admiraal Graville en andere heethoofden in den franschen hofraad, tegenstanders van Maximiliaan, aanvankelijk haar, Margaretha, niet had willen vrijgeven met de landen, die zij ten bruidsschat had meegebracht. Hoe alles ten slotte geregeld is bij den vrede v. Senlis (23 Mei 1493) laat intusschen het bestek alweer niet toe te verhalen.
Het vertraagde afscheid van M. had ten slotte toch plaats onder aanbieding van allerlei geschenken over en weer. Treffend was dat vooral van de overigens goed bedachte mevrouw de Segré onder ‘veel getraen van teerheydt’ of, om met Molinet te spreken, met heel wat ‘larmes plorées d'ung quartier et d'autre’.
Veel ‘égards’ hadden haar de fransche dames en heeren (le Glay, Anal. hist. 1838, 165) overal betoond op den tocht v. Blois naar Melun en Amiens, vervolgens, toen zij daar nog niet overgeleverd kon worden, te Méaulx en dan ook te St. Quentin, ook door de gezanten van Max, en Philips, die daar, in overeenstemming met den vrede van Senlis. 12 Juni 1493, het, stuk van eervolle overgave teekende, dat het feitelijk einde van haar verblijf in Frankrijk beteekende. Gaan we overigens den inhoud voorbij van de ‘Acte de délivrance’ (met de eveneens beëedigde verklaring van Margaretha), afgelegd op de grenzen van dit land in een molen in de kamerijksche stad Vendeuil, ook hoe 2 dagen later haar kleinooden te Valenciennes werden ingeleverd, waar het bovenbedoelde afscheid ook plaats had (nadat de overige Franschen reeds in Kamerijk rechtsomkeert hadden gemaakt). En spreken we er verder niet van, hoe het bourgondische gevolg, dat hun plaats kwam innemen. nog van geluk mocht spreken, dat de prinses uit de macht mocht geraken van de door Maximiliaan slecht betaalde landsknechten van Wilwolt v. Schaumburg (dl. II. kol. 1272), die haar als onderpand wilden doen dienen. Evenals we hier ook zwijgen van de feestelijkheden, die toch niet konden verhullen. dat de comedie feitelijk in een tragedie verloopen was, feestelijkheden in Kamerijk, waar haar petemoei haar was tegemoet gereisd. in Valenciennes, waar de Prinses niet wilde hooren den franschen kreet ‘Noël’, maar alleen ‘Vive Bourgogne’, feestelijkheden in het algemeen gedurende dezen ‘Retour de Madame’. waaromtrent haar latere hofbiliothecaris, de genoemde dichter Molinet, die ook de geestdriftvolle ontvangst in zoo menige plaats met vuur beschreef, zijn gevoelens evenmin kon verbergen als le Maire de Belges. Toch toonden die prachtige intochten. die stichtelijke of zinrijke
rederijkersspelen. alles gepaard gaande met aanbieding van geschenken, in Bergen, in Brussel en Mechelen, hoe verheugd overal de burgers waren over dien terugkeer van hun prinsesje, dat zij nu eerst leerden kennen.
Nog meer zou dit echter weldra het geval zijn op andere reizen. die zij n.l. spoedig zou ondernemen met haar over de fransche beleediging mede zeer verbolgen broeder. Vooral ter gelegenheid van diens huldiging, die volgen moest op Philips' meerderjarigheidsverklaring. waarin diens vader, in 1493 Frederik III als keizer opgevolgd en een jaar later (16 Maart) hertrouwd met Bianca Sforza (overl. 31 Dec. 1511). bewilligd had (dl. VII, kol. 958). Broeder en zuster waren het daartoe overgekomen keizerlijk paar tegemoet gereisd.
27 Maart 1495 (n.s.) had de huldiging plaats
| |
| |
te Mechelen, waar Margaretha, met haar grootmoeder York een tijd had doorgebracht o.a. met Kerstmis 1493 en met Paschen 1494, gelijk dit te Namen geschiedde van Juli 1495 bij gelegenheid van de ‘Blijde Incomste’ van haar broeder tot Nov. van dat jaar. Allen, hier genoemd, waren ook getuigen geweest van de feesten, die er te Antwerpen mee gepaard gingen (1494), waarbij een aantal duitsche edelen aan de schitterende tornooien deelnamen en waar, gelijk bij latere bezoeken aldaar, o.a. in 1496 bij het vermaarde landjuweel en in het algemeen ook elders op dergelijke volksfeesten broeder en zuster zich gaarne vertoonden, en ook de laatste haar vaardigheid met den boog bewees.
Laatstgenoemd jaar kreeg intusschen voor beiden een hoogere beteekenis. Hun vader n.l. was weer druk uit op huwelijkscandidaten (zoo: de hertog van Calabrië), te midden van zijn gedachten aan een kruistocht, van al zijn beslommeringen in Hongarije, in de zaak van het weerbarstige Gelre van Karel van Egmond en elders, ook in Duitschland, toen hij zich, evenals Ferdinand van Arragon e.a., ook de Paus, ongerust begon te maken over de ondernemingen van Karel VIII in Italië. Voor de tegen hem gevormde ‘Heilige Liga’ moest deze echter weldra zwichten. Maar het gemeenschappelijk gevaar, trouwens nog niet definitief bezworen, had Maximiliaan en Ferdinand weer tot elkaar gebracht.
Het gold nu dien nieuw aangeknoopten band te versterken. De beproefde methode van het huis Oostenrijk werd vooral ook door dezen vertegenwoordiger weer in toepassing gebracht en door den Spanjaard aanvaard. En ook Engeland trad, na lange onderhandelingen, tot deze politiek toe (18 Juli 1496), ook al door middel van een huwelijk en wel van Katharina van Arragon met Arthur, prins van Wales.
Hier zijn hoofdzaak de beide huwelijken n.l. van Philips met de infante Johanna en van Margaretha met den infant don Juan van Castilië, 29 April door Maximiliaan bekrachtigd, 5 Nov. door Philips en Margaretha bevestigd en voltrokken. Welk een schitterend vooruitzicht opende zich voor hen; voor Margaretha vooral, toen (en doordat) de andere zuster van don Juan, Isabella, haar echtgenoot Alonso, erfgenaam van Portugal, door den dood verloor en ook diens vader Juan II in 1495 gestorven was. Over zee begaf zich, bij de fransche achterdocht tegen die huwelijken, Johanna van A., naar de Nederlanden om aartshertog Philips 21 Oct. 1496 te Antwerpen te huwen. Margaretha, wier huwelijk (feitelijk al op 22 Aug.) per procuratie te Mechelen had plaats gehad (5 Nov. 1495) onder groot feestbedrijf en die nu mede haar schoonzuster van uit Namen naar Brussel was tegemoet gereisd ter verwelkoming, zou met dezelfde vloot naar Spanje gebracht worden. En zoo ging het verblijf van Margaretha in de Nederlanden (sinds Juni 1493), waaromtrent in het algemeen niet veel bekend is, weer een einde nemen. Voor hoe lang? Van haar bruidsschat had zij (evenals Johanna) afstand gedaan: van de successie van Maria van Bourgondië had zij tegen een huwelijksgift van 200.000 ducaten, in verband ook met haar uitrusting, afgezien (22 Maart 1495 n.s.). Voor die uitrusting, waarbij te rekenen viel op een aanzienlijk gevolg, had Max. zich levendig geïnteresseerd, maar ondanks de leeningen, die noodzakelijkerwijze aangegaan werden, moest nog vrij wat geknibbeld worden op zijn programma, waarin hij die uitrusting had geregeld met instructies daarvoor aan de heeren van Nassau, van Beveren e.a. Iemand als de bekende Jeanne de Comines, vrouwe van Halluin
| |
| |
(overl. 11 April 1512), te voren gouverneur van Philips de Schoone, daarna als eerste hofdame toegevoegd aan den dienst van Margaretha, van Juni 1493 tot begin 1497, overgegaan in dien van Johanna, behoorde dus niet meer tot dat gevolg, toen men de spaansche reis ging beginnen. Deze was door tegenwind ongeveer 2 maanden belet. maar toen men. nadat een roerend afscheid van Philips was genomen, eindelijk (22 Jan.) te Vlissingen zee kon kiezen, werkten de elementen nog zoo tegen, dat men, genoopt tot landing bij Southampton, weer een tijd verloor door oponthoud in het land van Hendrik VII, die door vele oplettendheden tegelijk Maximiliaan innam en diens dochter trachtte te bekoren. Die dochter zou op de reis van een merkwaardig frissche en tegelijk humoristische tegenwoordigheid van geest blijk gegeven hebben, indien het bekende verhaal waarheid bevatte. volgens hetwelk zij, te midden van ‘het bernen der gevaren’ haar eigen grafschrift zou hebben vervaardigd met een toespeling ook op haar huwelijk met den dauphin.
Nu, tot een uiterste was het gelukkig niet gekomen en kwam het ook in Febr. niet, al lukte het eerst bij de tweede poging (den 21sten) de vloot, zij het ook onder ernstige bezwaren, tot de spaansche zee te brengen. Eindelijk werd, 6 Maart 1497, Santander bereikt, waar men tot den 10den bleef. Den dag daarop kwamen de koning van Arragon en don Juan tot prinses Margaretha en gezamenlijk vertrok men naar Burgos, waar een grootsche ontvangst plaats had. Ook Maximiliaan, de vorsten van Napels en Milaan, hadden zich daarbij doen vertegenwoordigen. 3 April werd het huwelijk plechtig voltrokken, gevolgd door stierengevechten enz.
De ‘prinses van Castilië’ heeft niet lang van haar geluk mogen genieten. Don Juan was zwak en ziekelijk. Nog geen 20 jaar oud, is hij te Salamanca reeds 4 Oct. 1497 overleden. Groote verslagenheid aan het hof en in het land! En tot overmaat van ramp beviel in die omstandigheden de ongeluk kige Margaretha, ontijdig nog, van een dochter, die kort na de geboorte stierf. Anders dan in Frankrijk was het geloopen, maar ook hier, in Spanje, liet men haar niet dadelijk gaan. ook hier als een soort pand beschouwd door Ferdinand met het oog op Maximiliaan en Philips, die tevergeefs gezantschap op gezantschap zonden om te onderhandelen over haar terugkeer.
Eindelijk gaf, Sept. 1499, de koning van Arragon zijn toestemming tot het vertrek. Men had ditmaal de gevaren van een zeereis kunnen vermijden ten gevolge van een toenadering tusschen Maximiliaan en Lodewijk XII, sinds 1498 opvolger van Karel VIII, en, na scheiding van zijn eigen gemalin, met diens kinderlooze weduwe Anna hertrouwd. Over Parijs en Compiègne ging het, overal onder veel eerbetoon, naar Atrecht, waar zich ook o.a. het gevolg van Willem van Chièvres bij het gezelschap voegde. Bijtijds kwam Margaretha bij Philips aan, reeds vader van de Nov. 1498 geboren Eleonora, om als petemoei te kunnen optreden in de kerk van St. Jan te Gent (7 Maart 1500) van haar 24 Febr. geboren neef, den toekomstigen Karel V, dien zij, zich hier meer Oostenrijksche dan Bourgondische gevoelend, tevergeefs naar Maximiliaan benoemd had willen zien. Maximiliaan zelf heeft er zich wijselijk bij neergelegd, dat het Prinsie den naam ontving van den laatsten Bourgondiër, blijkens zijn brief, door Bouchet gesteld in Maart 1500 en gepubliceerd in: A propos de lettres mal datées de la chancellerie de Marg. d' Autriche (Mélanges Pirenne 1926). Het kasteel van Quesnoy bij Avennes, thans in het fransche dép. du Nord, liet
| |
| |
Philips in gereedheid brengen voor de installatie van zijn zuster, die echter veelal toefde nan het. hof van haar broeder, wiens politiek huwelijk met Johanna, ook niet na opening van een schitterend vooruitzicht door den dood van haar zusters zoon, infant Miguel, niet van de gelukkigste was, hoezeer Margaretha door haar vriendelijken omgang met haar schoonzuster het lot van deze trachtte te verzachten.
Een politiek huwelijk ook, dat was het, wat de eeuwig huwelijksplannen smedende Maximiliaan, gesteund door zijn zoon. voor de nauwelijks teruggekeerde weduwe weer in den zin had (trouwens al toen zij nog in Spanje was, waarbij achtereenvolgens aan de vorsten van Frankrijk, Milaan. Schotland, Hongarije, de prins van Wales is gedacht!). Margaretha's vader kwam de vriendschap van Savoye uiterst gelegen. waar hij zich de verovering van Italië of een deel daarvan tot wensch had gemaakt. Een verbinding met Savoye zou ook Lodewijk XII aangenaam kun nen zijn.
De huwelijkenpolitiek o.a. met het verdrag van Lyon kan hier niet behandeld worden (zie daarvoor mijn dissertatie en voor de opvattingen van Ph. d. Sch. dl. VII. kol. 962-963).
Voor Margaretha werd Jean Philibert II van Savoye, bekend als Philibert le Beau. reeds weduwnaar van zijn nicht Yolande Louise van Savoye. de uitverkorene! Zij was, hoewel niet geneigd een verklaring van haar broeder te onderteekenen. waarin van haar stilzwijgendheid werd verlangd ten aanzien van op haar geoefende pressie, bereid wederom de staatkunde van haar huis met haar persoon te dienen, ondanks het voorgevallene. Terwijl de savoysche volmacht tot het aangaan van een huwelijk reeds dateerde van 11 Aug., kwam het verdrag zelf eerst 26 Sept. (te Brussel) tot and, na heel wat besprekingen over den inhoud, met name t.o. van den bruidsschat, jaargeld, gevolg e.d. Van Brussel ook ving de reis, met ook van wege Philips meegegeven dames en heeren, aan, 27 Oct., kort waarop de aartshertogin en de vrouw van den Grooten Bastaard (te Hal) afscheid namen, en iets verder de aartshertog zelf.
De verdere tocht werd weer gekenmerkt door allerlei eerbetoon, ook van fransche zijde. In Dole verscheen ter begroeting de Bastaard van Savoye (22 Nov.). Deze trad op als procurator namens den hertog bij het huwelijk, dat 6 dagen later plaats had. Haar echtgenoot zelf trof Margaretha, 2 mijlen van Genève, te Romain-Moustiers ann, een abdij van zwarte monniken. Hierop volgde voortzetting der huwelijksplechtigheden door den bisschop van Maureanne, met feesten, waarbij de protonotarius van Savoye. broeder van den Bastaard. zich deed gelden. Diens vrouw, alsmede de beide jonge broeders en zuster van haar gemaal kregen van Margaretha fraaie geschenken. Op den dag der Ontvangenis had de intocht in de hoofdstad plaats. Voor wie de daarbij tentoongestelde pracht en praal wil leeren kennen, zij een verwijzing voldoende naar de schilderachtige beschrijving bij Molinet. Ook kan hier niet in bijzonderheden getreden worden van het huwelijksleven, dat het jonge paar heel gelukkig schijnt gevoerd te hebben, vooral op het tooverachtig gelegen kasteel van Pont d' Ain, waarover in het bijzonder savoysche schrijvers als Guichenon en Quinsonas niet uitgepraat raken. ‘De laatste vooral, vurig bewonderaar van de ook in Savoye zoo populaire hertogin, aan wie van de oude kastelanij de Margaretha-toren nog herinnert, hoe heerlijk heeft hij, de ijverige verzamelaar der’ ‘Matériaux’ etc., haar beeld geteekend te midden van dat vroo- | |
| |
lijke, glansrijke hof- en jachtleven, in de tuinen van het kasteel of op de dooltochten in de grootsche savoysche natuur! Daar ontving het echtpaar ook haar broeder Philips, opgewacht te Bourg op 17 April. Later nog eens, kort nadat haar bij een jachtavontuur een oogenblik het lot van haar moeder bedreigd had, hetgeen Le Maire des Belges ons beschreven heeft, de dichter van de genoemde ‘Couronne margaritique’, waarin hij herhaaldelijk zich zoo getroffen toont door de schoonheid van haar
gouden haardos en in het algemeen door de vorstelijke verschijning, zij het ook niet vrij van de voor haar geslacht zoo typische trekken, waarvoor verder verwezen moet worden naar de uitstekende portretten, bij verschillende schrijvers geproduceerd en naar Rubrecht, L'origine du type familial de la maison de Habsbourg (1910) (zie ook art. Marie, dl. VI, kol. 1003). Ook naar medailles met haar buste (vgl. o.a. F. Mazerolle, Les médailleurs français du XVe siècle au milieu du XVIIe siècle II (Paris 1902), op een van welke de zinspreuk: Victrix Fortunae fortissima Virtus.
Maar ‘Fortuna’ scheen Marg. v. Savoye ook als zoodanig niet lang trouw te mogen blijven. Alweer Le Maire des Belges, vol bewondering ook voor de jeugdige schoonheid en kracht van haar gemaal, die, door zijn land neutraal te houden en met Lodewijk XII zoowel als met Maximiliaan op goeden voet te blijven en ook overigens zich een wijs regent betoonde, is het, die ons zoo aangrijpend het einde heeft weergegeven, dat ons bestek verbiedt na te vertellen. Het komt kortweg hierop neer, dat de vorst op een zijner tochten in September (1504), zich wat vermoeid hebbende, verhit geraakte en in dien toestand koud water dronk. Daarmee was het begonnen en Margaretha, die, naar ook Quinsonas roerend verhaald heeft, haar Philibert den tocht in die streek en tijd der nevels ontraden had, ontving wanhopig een man, weldra zoo ziek, dat zijn toestand den door haar ijlings ontboden geneesheer weldra hopeloos bleek.
‘Infortune’ had den door ‘Atropos’ gevelden hertog, had ook Margaretha, opnieuw weduwe, zwaar getroffen. Maar ‘Prudence’ (Inzicht) en ‘Fortitude’ (Sterkte) streken beschermend op de bedroefde neder, waarna de Deugd haar beide dochters haar rechten langzaam deed herwinnen (zie de verdere ontwikkeling der voor Margeretha's tijd zoo typische symboliek bij Le Maire).
Maar waardig en ernstig mocht zij haar lot dragen, zij was voor altijd gebroken. Hoeveel stof aan levenssmart en bittere ervaring had deze nobele vrouw reeds op 25-jarigen leeftijd verworven, neergelegd in het weemoedige, sinds beroemd geworden devies: Fortune infortune fort une, Schrijver van dit art. heeft indertijd opgehaald (Marg. v. Oostenrijk 148 vlg. en de daar aangehaalde Notice van Laussac), wat er alzoo over deze zinspreuk ter verklaring is aangevoerd en tevens over andere gehandeld. Daaraan knoopte hij de herinnering vast aan de kerk te Brou, welk heerlijk kunstgewrocht uit na-Renaissance bloeitijd ook zoovele herinneringen opwekt, zoovele pennen eveneens, en, niet alleen in Savoye, in beweging heeft gebracht. Wij zien hier dus van nadere beschrijving af, tevens van de geschiedenis van den bouw, die Margaretha overleefd heeft, de namen van de erbij betrokken kunstenaars als de boven reeds genoemde Perreal (Jan van Parijs, hofschilder van Lodewijk XII) en de Vlaming van Bodeghem, Colombs en de beeldhouwer en snijder Michiel, met verwijzing overigens naar de bibliographie, bij verschillende sichrijvers vermeld, behalve wat betreft Edgar Quinet, omdat misschien
| |
| |
nergens zulke schoone bladzijden aan dat voortreffelijke mausoleum zijn gewijd als in zijn werk: Italie et Allemagne.
Want een waar mausoleum was het, de vervulling van Margaretha's belofte, trouwens reeds door een andere Margaretha (v. Bourbon) gedaan aan haar geliefden echtgenoot, Philib. van Savoye, toen hij nog slechts graaf van Bresse was. Haar aanzienlijke inkomsten stelden de kunstzinnige Margaretha in staat tot dat grootsche werk van devotie, waaraan kunstenaars van ‘aller herren lande’ hun gaven gewijd hebben.
Had zich immers niet bij haar eerste weduwegoed thans een tweede gevoegd, dank zij de zorgen van Philibert. Als zag hij zijn noodlot naderen, had hij (16 Juni 1503) de schenking als zoodanig van Bresse, Vaux en Faucigny te Pont-Yvoy nader bevestigd, en 25 Sept. d.a.v. te Chambéry aangevuld met de inkomsten van de heerlijkheid van Thonon, waar zij, gelijk in het algemeen in Savoye, haar populariteit heeft weten te verhoogen door de goede werken, die zij er gedaan heeft o.a. bij haar verblijf in het land van Bresse te Pont d'Ain op 20 Jan. 1505.
Over de moeilijkheden betreffende dat, weduwegoed, haar bereid door haar jongeren zwager, den nu regeerenden hertog Karel, door het tractaat van Straatsburg (5 Mei 1505) nog niet geheel opgegeven, behoeven we hier niet te spreken. Behalve haar vader stond haar ook haar broeder ter zijde, die uit het kamp van Grave, te midden van zijn gelderschen veldtocht brieven uitvaardigde (12 Juni 1505), waarbij de inkomsten van Bourgondië en Charolais en nog een paar heerlijkheden werden aangewezen voor de betaling van de 27000 ponden, die er nog ter betaling van haar bruidsschat overbleven. Overigens gaven herinneringen aan haar hoogste geluk haar een zekere voorliefde voor den savoyschen bodem, welke voorkeur zich niet alleen uitte in het algemeen hierin, dat zij in acten en brieven de belangen van de onderdanen in de benoemde landen van Bresse etc. zich bleef aantrekken, o.a. nog kort voor haar vertrek uit Bresse door schenking van vrijheden o.a. van allerlei lasten (30 April 1506), doch ook daaruit, dat zij uit hun gelederen vooral de bekwame mannen recruteerde, welke zij voor de belangrijkste regeerings- en diplomatieke of juridische posten gebruiken zal lange jaren nog, nadat zij haar weduwelanden had vaarwel gezegd.
Savoye scheen, met Bourgondië, wel het monopolie te deelen van bekwame diplomaten in oostenrijkschen dienst. Voor verdere bijzonderheden hier verwijzend naar schrijvers als le Glay en, in onzen tijd vooral Walther, moeten we slechts volstaan met het noemen van namen als van Laurent van Gorrevod, Mercurino Gattinara vooral (zie diens typeerende brieven bij Kooperberg), Ferry de Carondelet, Philibert Naturelli. En als de eerste jaren van rouw voorbij zijn, meest doorgebracht in haar geliefd Pont d' Ain in afzondering, treurend om haar lot, haar eenzaamheid en smart, deze weergevend in proza of vers, niet zonder bekoring en gratie, daar of in Bourgondië opgesteld, dan neemt Marg. Jeròme Vent als haar trouwen maître d'hotel mee. Dat oogenblik begon te naderen. De groote gebeurtenissen op het wereldtooneel toch rolden voort en niet zonder haar te beroeren. En zij brachten mede, dat zij, door toedoen opnieuw van de op dat gebied blijkbaar rustelooze Maximiliaan en Philips, weer tot middelpunt van belangstelling werd gemaakt in den vorm van huwelijksplannen, begeerlijk als zij menigen vorst ook nu nog zijn moest, mede om haar uitgestrekt weduwegoed in Castilië en Savoye.
| |
| |
Gaan wij hier Ladislaus van Hongarije voorbij om alleen stil te staan bij Hendrik VII van Engeland, die in 1503 zijn echtgenoote Elisabeth van York verloren had, gelijk het jaar daarop Ferdinand van Arragon de zijne. Om een nauw verbond te krijgen met den engelschen Koning boden Maximiliaan en Philips hem in het geheim hun dochter en zuster aan. Dat ging ook door middel van portretten, waarvan er een nog berust in Hampton Court Palace. Maar het onderwerp dier portretten was haar prins van Castilië nog niet vergeten en betreurde haar hertog van Savoye en de meening op dit punt van haar, wie niets dan leed uit huwelijken was overgebleven, uit zich in misschien nog onder zich gehouden verzen, zoodat Hendrik hoop bleef koesteren heel zijn verder leven, waaruit de behendige Margaretha hem niet weghielp. Diplomatie contra diplomatie!
Ook bij Philips met al zijn huwelijksplannen! Men zie daarvoor zijn art., waar verhaald wordt, hoe hij na onderwerping van den lastigen Egmonder, eindelijk zijn tweede reis naar Spanje kon aanvangen, kort na de geboorte van zijn dochter Maria te Brussel. Onderhandelingen met Margaretha te Kleef over het toen reeds waarnemen van het bestuur schijnen mislukt te zijn, waarop zij naar Savoye is teruggekeerd, wars ook van een huwelijkscontract met den engelschen Koning, waar er al drie gemaakt waren, waarbij zij zich slecht bevonden had (Lettres de Louis XI I, 64, Chmel blz. 245).
Trouwens van meer plannen is de uitvoering in gebreke gebleven, vooral ook door het onverwachte verscheiden van Philips in Spanje (25 Sept. 1506); over diens reis daarheen en het daarbij gebeurde zie art.
Margeretha, die de zaken hier met belangstelling gevolgd had - zij liet zich door Philips' plaatsvervanger Chièvres, wien zij met zijn beleid gelukwenschte, op de hoogte houden, ook over haar neefjes en nichtjes - was, niet minder dan haar vader, diep getroffen door den nieuwen slag. De stemming van melancholie, nooit meer geheel van haar geweken ten gevolge der even snelle als smartelijke opvolging van verliezen, uitte zich in vermoedelijk alleen voor haar vertrouwelingen bestemde verzen, waar dan ook maar weinig meer van bewaard is, maar daardoor te grooter van waarde. Het meest treffend was het latijnsche opschrift, dat zij haar geliefden broeder gewijd heeft. Die broeder liet, behalve een ontoerekenbare weduwe en onmondige kinderen - een zesde, een nakomertje, Catharina, werd (14 Jan. 1507) nog in Spanje geboren, evenals vroeger Ferdinand en mede aldaar opgevoed - de nederlandsche gewesten in een moeilijken toestand achter, verergerd door het nadeelige handelsverdrag met Engeland en de met het oog op den weer uit den band gesprongen gelderschen hertog zoo gevaarlijke vijandschap van Frankrijk. En onder die omstandigheden moest direct voorzien worden in de leiding der zaken, d.i. in de kwestie van voogdij en regentschap voor den slechts 6 jaar ouden erfgenaam, Karel.
Niets natuurlijker dan dat men hierbij dadelijk dacht aan Maximiliaan, en, de aarzeling der ook nog door gezanten van Lodewijk XII opgeruide Vlamingen ten spijt, dreven Brabant, Holland en Zeeland het in de St. Gen. door, dat Maximiliaan het regentschap werd opgedragen. Een gezantschap vertrok dientengevolge naar Duitschland (16 Nov.). Maximiliaan, voldaan over dezen gang van zaken, moest zich echter, te veel bezet in dat land en misschien ook om zekere herinneringen, in de Ned. door een geschikt persoon doen vertegenwoordigen, waartoe zijn oog viel op zijn dochter. Te
| |
| |
Hagenau hadden de eerste besprekingen tusschen vader en dochter plaats in het voorjaar van 1507 en daarop gaf, bij open brief van 18 Maart 1507, Maximiliaan haar volmacht om namens hem op te treden voor de Staten, wien zij den eed zou afnemen.
Zoo was zij zijn plaatsvervangster. Regentes nog niet. Maar met het regentschap ging het zoo vlot niet; en voornamelijk aan de ij verige bemoeiingen van haar gezant in dezen, Gattinara (en Sigismond Pflug) had zij het te danken, dat haar de bevoegdheden werden toegekend in den omvang als zij meende dat voor een richtige uitvoering van haar taak noodig was. In dien zin kreeg zij dan ook haar volmacht met het recht den titel te voeren van ‘régente et gouvernante.’ Nog in het voorjaar van 1509 waren samensprekingen noodig, maar toen werden dan ook haar bevoegdheden nog meer uitgebreid.
Eindelijk, van ai 18 Maart, datum van de aanstellingsoorkonde, kon zij onder den genoemden titel als het feitelijk hoofd der regeering beschouwd worden, wie ook het recht van zegel toekwam, gelijk dat alles duidelijk is aangetoond bij Walther, Die Burg. Zentralbehorden unter Max. I und Karl V (Leipzig 1909) 90 flg. Over Leuven (Maart-April 1507) heeft Margaretha zich begeven naar Mechelen, waar Margaretha van York in 1505 gestorven was en dat zij als residentie had uitverkoren. In het later als Keizershof bekende paleis woonden, onder haar toezicht, haar neefje Karel met zijn zusters Eleonora, Isabella en Maria. Maximiliaan had Willem van Croy, heer van Chièvres, aangewezen om aan het hoofd te staan van de opvoeding van eerstgenoemde, gelijk diens neef, de prins van Chimay, vroeger zijn gouverneur was. Over Marg.'s zorg voor goede leermeesters zie dl. V, kol. 284. Belangstelling ook voor de opvoeding der prinsessen, belangstelling ook voor anderen, hetzij hofdames en arme juffers, weduwen en achteruitgegane edeien, ook van elders; zij worden evenmin vergeten als de godsdienstige stichtingen en kloosters. Belangstelling had zij ook voor persoon of werk van geleerden als Erasmus en Busleyden, een echten Maecenas, kunstenaars als de bij den bouw van het monument van Brou en het brusselsche raadhuis betrokken bouwmeesters van Bodeghem en Meyt, beeldhouwers en graveurs, zangers en musici, voor wier namen zelfs hier geen plaats kan zijn.
Hoe trouwens voor alles, wat schoon was, de landvoogdes open oog en oor had, blijkt duidelijk uit de door Michelant (en ook door le Glay) uitgegeven inventarissen, die bewijzen, dat haar paleis, behalve een bibliotheek, een waar museum van kunstschatten door haar toedoen geworden is. Geen wonder, dat zulk een vrouw allerwegen hulde werd toegebracht, het schoonst in haar residentie, waar op 2 Juli 1849 haar standbeeld werd onthuld. Herinnerd werd daarbij niet minder aan haar politieke werkzaamheid.
Terecht, want op dit terrein ligt toch in de eerste plaats haar beteekenis. Welk een vaste hand ook in rebus politicis!
Het bleek al dadelijk bij de organisatie van haren Raad, die haar moest vervangen tijdens haar huldigingsreis.
En al heel spoedig trokken vele zaken haar aandacht. Zoo ook die van handel en nijverheid, al bleven deze belangen bij haar ondergeschikt aan de politiek van haar dynastie! Wij kunnen hier nauwelijks herinneren aan de betrekkingen met de Hanze, de tochten naar het ‘Oostland’, de bescherming van de vrije vaart en visscherij op zee tegen de daarvoor gevaarlijke kaperij van een Chaperon e.a. zeeschuimers, den overlast, ook op
| |
| |
dit terrein bezorgd door een Karel van Gelre etc. Even weinig aan de nadeelen, ontstaan uit den onderlingen naijver tusschen tal van steden en gewesten onderling en de moeilijkheden, die hieruit voortkwamen, waarvan Margaretha zich ook kon overtuigen bij bezoeken als die aan Holland en Zeeland, waar zij o.a. door den admiraal Philips van Bourgondië en Adoll van Bourgolidië, heer van Beveren (zie art.) ontvanigen werd; aan de watervloeden, die het werk der bedijking te krachtiger deden opnemen. Aan de onveiligheid, ook te land door de meerdere handelswegen bedreigende, slecht betaalde soldeniers, teruggekeerd uit Spanje of bestemd tegen Gelre. Dit een en ander, maar vóór alles de oorlog tegen dit laatste gewest eischte zooveel van de schatkist, dat er telkens weer op nieuwe maatregelen moest gezonnen worden, die vooral juist op dat gebied, en met name dat der muntbepalingen, dikwijls niet zonder bedenking waren, gelijk dit ook eenigermate geldt van opvattingen op economisch terrein t.o. van de kwestic van vrijhandel of liever juist van bescherming. Eenigszins in de lijn dier tijden, was zulks ook meermalen te verklaren uit buitengewone toestanden ten gevolge b.v. van het belemmeren, zelfs stopzetten van den toevoer van graan uit de landen van de Oostzee, op zijn beurt meermalen veroorzaakt door fransche of geldersche kaperijen.
Misstanden kwamen trouwens in het binnenland ook nog veel voor, juist niet het minst aan ianden waterwegen in verband met landloopers, willekeurig geheven tollen e.a., ten opzichte waarvan de regeering van Margaretha zich evenwel diligent betoonde. Dit was ook het geval bij processen als die, welke er ontstonden uit kwesties en naijver tusschen verschillende gewesten. Zoo hadden daaraan de Reg. en ook de Groote Raad te Mechelen of het Parlement van Parijs werk genoeg, ook bij meerdere geschillen. Wijzen we hier verder alleen nog op de zorg voor het domein, waar vooral de jacht sterk gereglementeerd werd, dan moge een en ander voldoende zijn om aan te toonen, dat in zaken van binnenl. beheer de regeering van de landvoogdes zich van het begin af deed gelden, die voor persoon en zaak de volle aandacht had. Voor personen, gelijk ook nog blijkt, behalve uit het optreden tegen onbeschaamde ambtenaren als de wederrechtelijk zich gedragende tresorier-generaal van Vlaanderen, ook uit het zich ter harte nemen van de belangen van de 5 a 600 gewezen dienaren van haar broeder Philips.
Hoe zij dien broeder geëerd had door een lijkdienst (in de St. Rombouts), waartoe zij reeds onmiddellijk na haar aankomst te Mechelen 7 Juli 1507 de Alg. Staten aldaar had bijeengeroepen, leert ons een belangwekkend reg. mem., bijgehouden door een afgevaardigde van Bethune (zie Bull. de la Comm. Roy. d'hist. 2e S. V, 113; ook Le Maire de Belges). Reeds 23 Maart waren er groote begrafenisplechtigheden gevierd in de St. Goedele te Brussel.
Van dezelfde Stat. Gen., later nog eens te Gent bijeengekomen, trachtte de landvoogdes, die zich daarbij liet vergezellen door haar zevenjarig neefje ‘ter ondersteuning dier bede’ subsidie los te krijgen voor de versterking van het leger, noodig geoordeeld tegenover Gelre en diens verkapten bondgenoot Frankrijk. Aan de zijde van deze stond ook de vermaarde Robert van der Marck, terwijl voor den oorlog tegen den Egmonder Maximiliaan als kapitein-generaal Rudolf van Anhalt had aangewezen. Beide partijen behaalden succesjes, doch hadden met geldgebrek te kampen.
Daarom ook was de Landvoogdes zoo bijzonder gesteld op voortzetting van de goede betrekkingen met
| |
| |
Engeland. Haar bekwaamheid in het onderhandelen toonde zij hierbij door haar britschen ‘aanbidder’ er toe te brengen den Malus Intercursus in hoofdzaak weer door dien van 1496 te vervangen, waarbij hij eenige privileges prijs gaf, tot voordeel vooral van Vlaanderen (Brugge) e.e., waar de Merchant-Adventurers weer verschenen. Ook overigens kwamen de ongunstige verdragen met Engeland van Philips' laatste dagen niet tot uitvoering, kwam ook niets van de verbinding van Hendrik met Margaretha, werd die van Karel en Maria steeds in hope gehouden. Ook naar het O. had de landvoogdes succes, die zich door een verdrag (30 Juni te Antwerpen) met Johan, hertog van Kleef van diens hulp tegen Gelre verzekerde. Daarbij had zij hoop op Gulik, op den aartsbisschop van Trier. Intusschen al te wenden het gevaar, dat deze laatste met Margeretha en den geheimen Raad het bestuur zou voeren, was de taak van Gattinara en Pflug, die zij naar haar vader zond en die bij hem ook den afstand van Bourgondië moesten bepleiten in vruchtgebruik voor het leven van haar, die ongeveer in denzelfden tijd ook haar uiterst merkwaardigen laatsten wil testamentair had doen opstellen (4 Maart 1508, door een codicil in 1530 bevestigd). Bovendien namnen weldra moeilijke onderhandelingen met de Engelschen over het bovengenoemde huwelijk Margaretha zoowel als haar vader in beslag, de laatste ook vervuld van allerlei plannen in Italië. De eerste liepen ten slotte op een verbond met koning Hendrik uit.
Doch practische gevolgen had dit vooreerst niet. Integendeel, de moeilijkheden werden steeds grooter ten gevolge van het nijpend geldgebrek. Moest Maximiliaan daardoor dikwijls zijn plannen afbreken, nog voordat zij tot een begin van uitvoering gekomen waren, zijn dochter had de grootste moeite de staten van verschillende gewesten, die meenden, dat de geldersche oorlog een aangelegenheid was, die hun niet aanging, er toe te brengen het hoogst noodige te leveren voor een zaak, waarvoor zij haar weduwegoed uitputte, maar waarmee zij, naar hun meening, meer een dynastiek dan een nationaal belang diende. Succesvolle ondernemingen der Gelderschen, geldelijk of militair gesteund van uit Frankrijk en door den broeder van den luikschen bisschop, zooals de strooptochten diep in Brabant tot Tienen en Leuven en in het voorjaar van 1508 de verovering van Weesp en Muiden en vandaar uit de bedreiging van Amsterdam, terwijl in het Geldersche zelf alleen Arnhem nog bourgondisch was, zouden hen wel anders leeren, afgezien nog van de verwikkelingen, waartoe de geldersche hertog weldra aanleiding zou geven zoowel in het Sticht als in Friesland. Doch bij al haar geestkrachlt, die zich door niets liet terneerslaan, begreep de landvoogdes aan den anderen kant toch ook, dat de boog niet te sterk moest gespannen worden. Haar vader liet zij niet na te wijzen op het gevaar, dat de Nederlanden, tot vertwijfeling gebracht, tot opstand zouden kunnen gedreven worden.
Hoe zeer het haar tegen de borst stuitte, zij moest Maximiliaan raden tot toenadering tot Lodewijk XII. Was die verkregen, dan zouden de zaken met Gelre zich wel van zelf regelen, zoodra de gelegenheid zich daartoe aanbood. En in Aug. 1508 zien wij Maximiliaan voor die politiek gewonnen.
Om dit begrijpelijk te maken, ware een blik op de diplomatieke verhoudingen in andere landen onvermijdelijk, waarbij vooreerst het licht zou moeten vallen op Italië t.o. van de tegenstelling Julius II-Venetië. Plaatsgebrek dwingt ons echter te verwijzen naar de desbetreffende schrijvers, ook opgesomd bij Dahlmann-Waitz, Monod,
| |
| |
Pirenne, naar de engelsche Calendars, en Marino-Sanuto en Alberie.a. ital. e.a. auteurs, vermeld mede in de uitvoerige bibliographie bij een Quinsonas en een le Glay uit vroeger tijd, en uit dezen b.v. bij Walther, Kooperberg en Theissen, behalve die welke verder zijn genoemd in de art. Karel de Stoute, Maria, Philips de Schoone en Karel V, en afgezien nog van die, vermeld of nog te melden in dit art. Het loopt uit op het door Margaretha begeerde congres, waarop zij zelve, die ook van de zijde van den Paus veel vertrouwen genoot, bestemd was de hoofdrol te spelen, evenals van de Franschen de bekwame afgevaardigde van Lodewijk XII, de kardinaal van Amboise. Omgeven door een uitgebreid escorte, vergezeld door Gattinara, Lang, bisschop van Gurke en andere ervaren diplomaten, was zij Nov. 1508 in Kamerijk, de plaats van het congres, aangekomen, op weg daarheen tot Valenciennes begeleid door Chiėvres en andere leden van den bourgondischen Raad, terwijl Maximiliaan te Mechelen bleef om de zaken waar te nemen gedurende de afwezigheid van zijn dochter.
Ten opzichte van de afhankelijkheid van nederlandsche gewesten van Frankrijk, waarbij de kardinaal zich beriep op de rechten van de fransche kroon, en Margaretha geen van de prerogatieven wilde afstaan, door de laatste bourgondische hertogen verworven, kwam het tusschen beiden tot heete tweegevechten.
Resultaat was, dat de moeilijkste, hierop betrekking hebbende kwesties werden uitgesteld tot de meerderjarigheid van Karel. De hertog van Gelre zou voorloopig zijn gebied behouden, maar enkele ponten, die hij in Holland bezet had, teruggeven, anderzijds weer in het bezit gesteld worden van eenige kasteelen, hem ontnomen. Later zou een vergadering van afgevaardigden van Maximiliaan en den koning van Engeland eener-, van de koningen van Frankrijk en Schotland anderzijds de rechten van beide partijen onderzoeken en een beslissing nemen. Dit tweede deel van het verdrag, dat geen moeilijkheid had opgeleverd, zou tot de uitvoering geheim blijven.
Overeenkomsten tusschen Maximiliaan en Lodewijk betr. de Venetianen, van eerstgenoemde met Ferdinand betreffende het regentschap van Castilië blijven hier daargelaten. Feit is het, dat 10 Dec. 1508 het verdrag van Kamerijk door Margaretha van Oostenrijk, en den kardinaal van Amboise geteekend werd.
Eerstgenoemde had alle redenen tot voldoening, waaraan zij ook uiting gaf in brieven aan de gezanten van Arragon en Engeland. Totaal verrast, op minder aangename wijze, waren de Venetianen, tegen wie weldra de vijandetijkheden van fransche zijde begonnen. Maar de landvoogdes had haar tegenstanders hier in de Nederlanden voorloopig schaakmat gezet.
Karel van Egmond, in twist met den bisschop van Utrecht en zich meester makend van het huis te Kuinre, scheen er echter anders over te denken en gaf weldra alle aanleiding tot klachten aan Maximiliaan en Margaretha, terwijl zelfs weer geruchten liepen over geheime medewerking in geld van Lodewijk XII, door dezen intusschen met verontwaardiging van de hand gewezen, terwijl hij weer veel werk maakte van de landvoogdes. Deze had weer de handen vol aan den hertog van Gelre, al ging zij niet in op een haar in 1511 gegeven raad hem te treffen door de geestelijke wapens, waarover ze, bij de gunst waarin ze bij den Paus stond, al licht de beschikking zou hebben gekregen, doch vergat bij dit alles de teedere zorgen niet voor haar pupillen, eveninin als trouwens zijner- | |
| |
zijds de Keizer te midden van de beslommeringen van den Venetiaanschen oorlog, nog verergerd door zijn eeuwige geldelijke moeilijkheden. Dit gold. voor dagen van ziekte, toen twee of drie der Prinsessen aangetast waren door de kleine pokken en het er op aankwam Karel daarvoor te beveiligen, als ook waar het betrof huwelijksplannen voor Eleonora of Isabella voor Joan, den oudsten zoon van Emanuel van Portugal, eveneens voor Maria voor een van diens jongere zoons of iemand anders, terwijl ook Catharine, toevend bij haar ongelukkige moeder, niet werd voorbijgezien; en zij was het, die later Joan zou huwen, koning van Portugal geworden. Doch vooral was er gelegen aan Karel, den aartshertog, voor wie Maria van Engeland, zuster van Hendrik VIII nog steeds bestemd was en tusschen wie in dezen tijd (1509) een ringwisseling plaats had. Ja, zelfs de landvoogdes werd weer genoemd in verband met een huwelijk en wel met den hertog van Suffolk, maar zij was geenszins van standpunt te dezen veranderd. Verandering scheen wel op handen in de plannen met Isabella; althans was er in 1510 kwestie, schoon van meerdere zijden aangevochten, heftig vooral door Karel van Gelre's bloedverwanten, maar bittere vijanden,
Frederik van Egmond en zijn zoon Floris, generaals van Margaretha, trouwens ook door haar niet ernstig begeerd, van een huwelijk met dien hertog, om zoo tot een definitieve regeling te geraken van de geldersche kwestie. Maar ook hiervan kwam niets, al is er nog over onderhandeld. En steeds weer moest Margaretha er haar vader op wijzen, dat hij er voor waken moest, dat de landen van zijn kleinzoon geen schade zouden lijden. Deze deed niet veel anders dan gelden uit de Nederlanden te verlangen, welke de landvoogdes echter niet dorst aan te vragen, waar men hier toch niets voelde voor de zaken in Italië, die daarbij niet goed gingen voor Maximiliaan; en reeds begon de Ligue uiteen te rafelen, schoon nauwelijks tegen Venetië ingezet. Tevergeefs nad zijn dochter hem voor Lodewijk XII gewaarschuwd; veeleer wantrouwde hij Hendrik VIII, dien zij juist dacht ‘aan het lijntje te houden’ in het belang van Karels huwelijk en met het oog op de broodnoodige hulp tegen Gelre. Want dit landschap, vriendelijke correspondentie ten spijt, deed den eenen aanslag volgen op den anderen, op Harderwijk, later op Bommel, ja zelfs vlaamsche kooplieden waren niet veilig, aanleiding tot het wisselen van brieven tusschen de landvoogdes en den franschen koning, dien zij aanspoorde den Egmonder tot rede te brengen. Bij de raadselachtige houding van Lodewijk XII bleef positief resultaat uit, maar geldgebrek hinderde een Floris van Egmond zoo erg, dat zijn huurlingen op het punt van muiterij stonden. Ook Hendrik van Nassau als kapitein-generaal had ermee te kampen (dl. I, kol. 1073), tot groote schade natuurlijk van het platteland. (Men zie hierover de brieven van de landvoogdes aan den keizer). En deze zeive had zich te beklagen over schotschriften tegen haar persoon. Daarbij waren de bondgenooten van Kleef en Gulik niet erg willig en lieten hun liensten duur betalen.
Trouwens geen van beide zijden behaalde successen van eenige beteekenis; wel zond Hendrik VIII Margaretha op haar herhaald verzoek Poyning met een handvol Engelschen te hulp. Het verlies van Tiel was anders ernstig genoeg voor haar, maar die Britten konden nu hun diensten bewijzen bij Venlo, waarom het beleg werd geslagen, niet geheel naar den zin van Maximiliaan, die zelf echter in dien tijd zeer in beslag was genomen door de merkwaardige gedachten den zwaarzieken Paus als zoodanig op te volgen (hoe dan ook op te vatten).
| |
| |
Erg was voor de landvoogdes, die ook maar niet vergeten kon, hoe het hertogdom Bourgondië nog steeds in fransche handen was, de tegenwerking van Chièvres.
Toch wist zij met groote bekwaamheid bij den nieuwen Paus door te zetten, wat gene had willen verhinderen, dat n.I. tegen de verdragen van Kamerijk in, haar vader zich met de Koningen van Engeland en Arragon verbond tegen Lodewijk XII. En handig was het, dat zij de erkenning kon verkrijgen van de onzijdigheid der Nederlanden, ja zelfs de onderteekening van een 4-jarigen wapenstilstand met Karel van Egmond. Zoo kregen de genoemde gewesten rust, konden zelfs profiteeren van leverancies aan de legers, die buiten hun grenzen den strijd gingen voeren - een strijd, die leidde tot de overwinning van Hendrik en Maximiliaan bij Guinegate (16 Aug.) en kort daarop de verovering van Terouanne en Doornik, het laatste na een bezoek van Hendrik VIII aan Margaretha te Rijsei. Een maand later beantwoordde zij dat bezoek met aartshertog Karel, wiens huwelijk met prinses Marie was vastgesteld voor het volgend jaar.
Maar reeds was het intriguespel weer begonnen, waarbij het voor Lodewijk gold uit de knel te geraken. Zijn voorstel om zijn tweede dochter, Renee, te doen huwen, met o.a. het hertogdom Milaan als bruidsschat, was geschikt om beiden aan het wankelen te brengen hoewel Margaretha al haar ‘,staatsmanswijsheid’ ten toon spreidde om het verbond met Hendrik tegen Frankrijk in stand te houden. Hierbuiten stond een ander huwelijksplan, waarvan wij in dezen tijd voor het eerst hooren, n.l. van Christiaan II van Denemarken met Isabella, tot stand gekomen 11 Juni 1514.
Een andere groote nuwelijksmaakster was in het begin van dat jaar gestorven, Anna van Bretagne, echtgenoote van Lodewijk XII; steeds had zij een verbintenis voorgestaan van haar oudste dochter Claude met aartshertog Karel, tot deze vervangen werd door die van deze met de engelsche prinses. Voor Claude zorgde nu de fransche koning door een huwelijk met Frans, zijn troonopvolger. Geruchten, ten deele uit spaanschen koker, liepen zelfs over een echtverbinding van Lodewijk met Margaretha, maar wat werkelijk plaats greep (9 Oct. 1514) was het huwelijk van de herhaaldelijk aan aartshertog Karel toegezegde Maria van Engeland met.... Lodewijk XII! Een slag voor Margaretha! Triomph van Chiėvres, toen Maximiliaan zijn kleinzoon machtigde met beide Koningen in verbond te treden!
Dat zette zich voort, niet zonder wrijving tusschen vader en dochter, wier dynastieke politiek, overigens in zijn belang gevoerd, de Staten Gen. aan de zijde van Chièvres dreef tegen de landvoogdes van wier regentschap dus prins Karel, welhaast, 15 jaar, moest ontslagen worden. Door geldbeloften werd Maximiliaan gewonnen voor den wensch der Staten, ontevreden over den economischen achteruitgang als gevolg van de oorlogen met Frankrijk en Gelre, waarbij (1510-12) nog een tegen de Hanzesteden gekomen was. 5 Jan. 1515 werd Karel als heer der nederlandsche gewesten gehuldigd. Margaretha werd achteruitgezet. Want, al werd zij gelaten in het bezit der landvoogdij, de werkelijke macht, het bestuur kwam aan Chièvres, waarmee een heel andere buitenlandsche politiek werd ingezet, zooals reeds in 1515 het of- en defensief verbond met Frans, den nieuwen Koning van Frankrijk deed zien. En een jaar later werd het handelstractaat met Engeland van 1506 hernieuwd.
Vrede en betere zorg voor de financiën brachten weldra belangrijke verlichting ten bate van den handel. Aan de huwelijkenpolitiek kwam intusschen
| |
| |
nog geen einde (1515 huwen Ferdinand en Maria met de dochter en zoon van Ladislas, koning van Boheme en Hongarije). In Maximiliaan's lijn lag ook de opvolging van Karel in Spanje na den dood van Ferdinand van Arragon (1516). Margaretha trad weinig op den voorgrond. Uitgesloten uit den Raad van State, zelfs beschuldigd van hebzucht, gaf zij ten volle rekenschap van haar bestuur, waarvan de uitwerking was.... dat Maximiliaan zijn kleinzoon dringend aanbeval haar in alle belangrijke zaken te raadplegen. Zij vergezelde dan ook haar neef bij diens huldigingsreis door de Nederlanden. En ook hem bood zij een (in de rijselsche archieven bewaard) memorandum aan van haar giften, schenkingen en offers, gedurende naar regentschap gedaan. En ook hem, haar neef, schonk zij al haar belangstelling om hem tot succes te brengen. Haar wenschen begeleidden hem op zijn reis naar Spanje in 1517, waarheen o.a. Chièvres den jongen vorst vergezelde. Nog was echter, haar welsprekende apologie ten spijt, de achteruitzetting van Margaretha niet opgeheven. Doch wel werd zij het voornaamste lid van den regentschapsraad, waarvan Maximiliaan als ‘superintendent’ optrad. Deze tijd, waarin Chièvres haar trachtte te winnen, was voor haar als een proeftijd. Doch zij zelf moest voor den dag komen met het verzoek om uitbreiding van haar gezag bij haar neef. En tot het uit de onderhandelingen hierover ontstane verdrag van Barcelona (1518) heeft Chièvres met alle macht meegewerkt. Zij kreeg nu het recht om alle brieven te teekenen (par le roi Marguerite) om het zegel voor de financiën te bewaren en om de meeste ambtenaren te benoemen. En de uitvoerige oorkonde van 1 Juli 1519 maakte haar weder tot regentes, terwijl 15 dagen later een nieuwe instructie den bovengenoemden regentschapsraad weer tot een Hofraad maakte. Haar volmacht als regentes werd vóór Karels reis naar Duitschland vernieuwd (Maastricht 9 Oct. 1520) tegelijk met de
instelling van den ‘Conseil prive’, dien Margaretha kon bijeenroepen, wanneer zij wilde, terwijl sinds 1517 ook een afzonderlijke Raad haar ter zijde stond.
In genoemd land n.l. was (28 Juni 1519) Karel (V) gekozen tot opvolger van den 12 Jan. 1519 overleden Maximiliaan, niet het minst door de ingespannen en opofferende bemoeiingen van zijn tante (bijgestaan door Hendrik van Nassau, aan het hoofd van haar naar Duitschland gezonden missie, vgl. dl. I, kol. 1074), die er dankgebeden voor deed uitschrijven in de Nederlanden. Karel betoonde zich hier voorzeer dankbaar, schonk haar een 200000 g. phil. gulden tervergoeding voor al datgene, wat haar vader haar had nagelaten met verdeeling onder de kinderen van haar broeder Philips, maar waarvan zij ten behoeve van deze had afstand gedaan; bovendien stond hij haar stad en gebied van Mechelen af met wat daarbij behoorde, voor haar leven.
Wie teleurgesteld was door de benoeming van Karel, was Frans I, die reeds in 1515 strijd met hen had gevoerd. Doch dit was slechts voorspel geweest van de oorlogen, die nu, in 1521, begonnen. Margaretha, reeds in 1519 weer bedreigd door Karel van Gelre - die ondanks den toen afloopenden wapenstilstand ook dien tijd niet had stilgezeten, maar o.a. in Friesland in troebel water zocht te visschen, in 1515 door Karel V van George van Saksen weer ingepand - Margaretha kreeg nu de handen weer vol. Ook met den bondgenoot van den Egmonder, Robert van der Marck, kreeg zij te doen, in het zuiden, eveneens door den franschen Koning aangemoedigd.
Karel V, met Frans dingend in wedijver naar de vriendschap van Hendrik VIII, kon Spanje ten- | |
| |
gevolge van den opstand aldaar eerst in Mei 1520 verlaten: op of kort na zijn terugkeer hadden twee ontmoetingen met Hendrik plaats, waarbij Margaretha zich niet onbetuigd liet, die met Ferdinand diens broeder Karel na zijn landing te Vlissingen (6 Juni), te Brugge verwelkomde.
Op 13 Oct. van genoemd jaar had de plechtige kroning te Aken plaats, 28 Jan. d.a.v. de rijksdag van Worms, waar de zaak van Luther behandeld werd. Maar dan traden op den voorgrond de kwestie van de positie der bourgondische erflanden, waarbij dus tusschen Karel en Frans beslist moest worden, verder die over de keizerskroon, in Italië, waardoor de aandacht ook van Margaretha, zoo goed als die van haar neef in beslag genomen werd, terwijl bij het groote conflict Hendrik VIII meer de rol van belangstellend toeschouwer speelde, soms echter ook van deelnemer, nu aan deze, dan aan gene zijde.
In denzelfden tijd had de splitsing plaats van het habsburgsche huis in een oostenrijkschen en een spaanschen tak, door de verdeeling van 7 Febr., getroffen tusschen Ferdinand en Karel.
De groote strijd, die intusschen was uitgebroken (zie dl. V kol. 286-287) had in de Nederlanden een noodlottigen terugslag, waar haringvisscherij en handel op de Oostzeehavens stilstonden en de welvaart deerlijk ging kwijnen, ook doordat de oorlog tegen de Gelderschen aanvankelijk weinig voorspoedig verliep. Daarom ook deed de landvoogdes alle mogelijke moeite om Hendrik VIII vast te houden. Zij spoorde tevens de te Gent vergaderde Staten krachtig aan en met goed gevolg. En binnenkort was Hendrik van Nassau in staat het ‘wilde everzwijn van de Ardennen’ te bedwingen (dl. I, kol. 1074). Van meer belang was het, dat Margaretha, na een persoonlijke ontmoeting met den machtigen engelschen kanselier Wolsey te Brugge het zoover wist te brengen, dat zij mede het verdrag aldaar 25 Aug. 1521 kon onderteekenen, in het geheim gesloten tegen Frankrijk.
Te midden van al die beslommeringen vergat Margaretha haar Savoye niet, waarheen zij Marnix en leden van haar Raad zond om haar te rapporteeren over den stand van den bouw te Brou. Kort daarop stierf geheel onverwachts paus Leo X. Zijn opvolger, Adriaan VI, schreef zijn verheffing toe aan den invloed van Margaretha, maar Wolsey was teleurgesteld in zijn hoop. Dat was in 1521. In 1522 (15 Maart) riep Margaretha de St. Gen. te Brussel bijeen, aan wie Karel zijn aanstaand vertrek naar Spanje deed mededeelen met de aankondiging van de maatregelen, die hij met het oog daarop in de Nederlanden had getroffen, waar gedurende zijn afwezigheid het bestuur aan Margaretha zon worden toevertrouwd. Zij verpandde zelfs haar juweelen om Karel in zijn geldgebrek te helpen, die op weg naar Spanje Engeland zou bezoeken. Dit bezoek droeg goede vruchten en een engelsch-nederlandsch leger onder den graaf van Buren viel Picardië binnen. Margaretha wendde zich nu met meer kracht tegen Karel van Gelre. Van betcekenis was, dat Friesland zich nu geheel van de Gelderschen afwendde en ten slotte, afgestreden, heil zocht bij het huis Oostenrijk (1524). Maar op Hendrik VIII, onder den invloed van Wolsey, teleurgesteld dat na den dood van Adriaan VI een Italiaan tot Paus gekozen was, viel niet vast te rekenen, ondanks alle moeite van Margaretha, die steeds haar zorgen vermeerderd zag in het land, geteisterd door de gevolgen van zijn inspanning en offers zoowel als in de familie, waar prinses Eleonora haar echtgenoot Emanuel van Portugal en haar eenigen zoon don Carlos verloor en haar zuster Isabella met haar man Chris- | |
| |
tiaan II (en 3 kinderen), als ballingen hier toevende, hulp kwamen inroepen om het verloren Denemarken te herwinnen. En nadat ‘hartzeer’ een einde aan haar jonge leven had gemaakt te Gent (Jan. 1526), kwamen die kinderen onder de hoede van Margaretha, die zij haar moeder noemden.
De groote strijd was intusschen, ook zonder medewerking van Hendrik VIII, den Paus en Venetië geleverd en gewonnen door de beslissende zege bij Pavia, waar Frans I gevangen raakte. Vóór het bericht daarvan in de Nederlanden kwam, was de Gouvernante nog in correspondentie met den engelschen Koning (echter reeds op het punt om af te vallen) over een gezamenlijken inval in N. Frankrijk en de overzending van prinses Maria (met de huwelijksgift).
Nu echter was de staat van zaken ineens veranderd! Margaretha drong aan op vrede met Frans I en diens vrijlating. De gewesten verademden dan ook, toen die vrede (14 Jan. 1526) te Madrid gesloten werd, maar, na zijn terugkeer, verbrak Frans dezen trouweloos, bondgenooten zoekend en vindend (Heilige Liga van Cognac 22 Mei 1526). En Karel V kreeg zich te verweren tegen een wolk van vijanden, en dat in een tijd, dat de Turken reeds Oostenrijk begonnen te bedreigen, nadat zij bij Mohacs Lod. II v. Hongarije hadden verslagen en gedood, wiens erfgename was zijn zuster Anna, gehuwd niet aartshertog Ferdinand, en als jonge weduwe Maria achterlatend tot groote deernis ook van haar tante Margaretha.
En weer zouden de Nederlanden tot financieele offers moeten worden geprest, en nog steeds niet genoeg naar den zin (en behoefte) van den toch ook op de Fuggers bouwenden Karel, maar tot groote bezorgdheid opnieuw van Margaretha. En niet lichter maakte haar dit de omstandigheid, dat zij meer en meer ook het hoofd te bieden had aan de vorderingen, die het Lutheranisme ook in de nederlandsche gewesten was beginnen te maken. Zij deed zulks met wijze gematigdheid, maar ten slotte voelde zij zich, zeer haars ondanks, tot strengere maatregelen gedrongen, aI sprak vóór 1529 nog geen harer edicten van doodstraf, zoodat de woerdensche pastoor Jan de Bakker niet als slachtoffer van haar optreden te beschouwen is. Karel V, wien 22 Mei 1527 een zoon (Philips) geboren was bij Isabella (dr. van den koning van Portugal), die hij in 1526 gehuwd had, kon er zich in dien tijd evenmin mee inlaten als in Duitschland, in beslag genomen door den nieuwen strijd op het italiaanschen front. De ‘sacco di Roma’ (Mei 1527) door de plunderzieke troepen van zijn maarschalk Karel van Bourbon bracht 26 Nov. d.a.v. paus Clemens tot vrede. Overigens verliep de strijd daar onder tal van wisselingen. Ook aan het noordelijke front had men zich te weren, hier opnieuw tegen de Gelderschen. Dezen en hun aanhang roerden zich het eerst in het Oversticht, waardoor de bisschop van Utrecht vervreemdde van hen en zijn met hen sympathiseerende onderdanen. Op hun weg naar het noorden hadden de Gelderschen reeds Hasselt en Genemuiden genomen; de IJselsteden schenen bedreigd.
Maar eerst na van Rossem's befaamden plundertocht naar den Haag (zie art. in deel IX) kwam Holland opentijk in het geweer. Van verschillende kanten vielen de troepen der landvoogdes Utrecht binnen, waar de hoofdstad in hun handen viel. Kort daarop vermeesterden zij ook Elburg en Harderwijk. Bisschop Hendrik van Beieren was nu weer meester in het Sticht. Intusschen was het, 15 Juni 1528, te Hamptoncourt gekomen tot een wapen- | |
| |
stilstand tusschen den Keizer, Engeland en Frankrijk. Toen reeds (26 Maart) had Overijsel Karel V als erfheer erkend. En 3 Oct. moest Karel van Egmond berusten in den afstand van Over- en Neder-Sticht bij het verdrag van Gorinchem. Een paar weken later (21 Oct.) hebben ook de Staten van het laatste gewest Karel V erkend. De bisschop had van zijn wereldlijke macht afstand gedaan. En wat de Egmonder nog had mogen behouden (Gelre, Drente en Groningen) beloofde hij Karel V na te laten in geval van kinderloos overlijden. Het was niet het minst het stilliggen van den handel, dat den strijd in de Nederlanden en Engeland nog meer impopulair had gemaakt dan hij er al was. Ook in Frankrijk had men behoefte aan rust. De gedachte aan vrede viel ook daar in goede aarde, gedachte gesuggereerd in een brief van Margaretha (van 3 Jan. 1529) aan Karel V, die, ondanks plannen over een groote expeditie naar Italië, tot onderhandelingen bereid was. Zijn tante achtte de neutrate stad Kamerijk daartoe weer het meest geschikt en half Juni vertrok de landvoogdes uit Brussel daarheen. Begeleid door den kardinaal van Luik en tal van edelen bereikte zij 23 Juni Valenciennes, waar onbestemde geruchten betr. den koning van Frankrijk haar ophielden. 4 Juli de reis voortzettende ontmoette zij weldra den bisschop van Kamerijk met zijn gevolg. In die stad spoedig daarop aangekomen, kort vóór Frans' moeder, Louise van Savoye, bracht deze, begeleid door haar dochter Margaretha van Frankrijk, koningin van Navarre en Maria van Luxemburg, gravin
van Vendome, terstond haar een bezoek. Ons bestek gedoogt geenszins de gebeurtenissen in bijzonderheden na te gaan vóór en tijdens de onderhandelingen, die opnieuw toonden, welken aanleg voor dergelijke diplomatieke zaken Margaretha bezat, hoe geschikt zij was als bemiddelaarster, gelijk steeds ook tusschen de habsburgsche en nederlandsche belangen ten einde die met elkaar te verzoenen. De ‘Damesvrede’ (Dumont, IV, II 7), waartoe ze ten slotte hebben geleid, plechtig gepubliceerd vóór het altaar in de Kathedraal, bezworen door de beide vorstinnen en gevierd door tal van dichters, is Margaretha's laatste, groote politieke succes geweest, uit nederlandsch oogpunt vooral van belang om de verkregen losmaking van Vlaanderen en Artois van het fransche leenverband.
Nog mocht zij getuige zijn van het succes van haar neef Ferdinand, koning van Boheme en Hongarije, tegenover de Turken, afgeslagen vóór Weenen, wel zag zij door ‘haar’ vrede haar nicht Eleonora, weduwe van Portugal, als vrouw van Frans I, koningin van Frankrijk. Maar ook, tot haar smart, de vervreemding van den engelschen koning van Katharina van Arragon, echter weer haar neef Karel op diens geboortedag 24 Febr. 1530 door den Paus te Bologna gekroond als laatste Keizer, op deze plechtige wijze, met de keizerskroon van Karel den Groote en de IJzeren kroon van Lombardije, als een dag van glorie ook door zijn tante met trots aangevoeld. Maar haar dagen waren geteld en op zijn terugkeer bereikte den Keizer te Keulen het treurige bericht.
Snel en onverwacht was dat einde over Margaretha gekomen, nauwelijks 50 jaar oud.
Zij scheen, de wereldsche zaken van haar en haar neef verzekerd achtende, er over gedacht te hebben haar overige dagen te gaan doorbrengen in het door haar gestichte klooster der Zeven smarten of der Boodschappen te Brugge, na verantwoording en verslag te hebben gebracht aan den Keizer, die haar volkomen opoffering aan de belangen van hem en zijn huis ten volle recht heeft doen weder- | |
| |
varen en haar besluit mogelijk ook zeer geëerbiedigd zou hebben om te gaan leven van de vruchten van haar arbeid, wars van het leven, dat haar, naast zooveel schoons, toch ook zooveel droefs geschonken had. Van de uitvoering is evenwel niets gekomen. Ook niet van een reis, die zij, na hier op de zaken der Nederlanden orde gesteld te hebben, had willen ondernemen naar Brou om de (naderende) voltooiing van haar machtigen bouw, haar onvergeten Philibert ter eere, te bespoedigen. En juist als zij zich daartoe op weg zal begeven naar Antwerpen, opgehouden in haar hotel te Mechelen, treft haar daar, in den ochtend van den 15den Nov., door een onnoozele glasscherf in haar muil gedrongen, het ongeval aan den voet, eerste oorzaak, voor zoover wij weten, van haar heengaan, zonder dat het nog, ten gevolge van de te groote dosis opium, haar toegediend, tot de operatie is gekomen, die overeenkomstig den stand der toenmalige wetenschap, afschuwelijk kon geweest zijn.
Zij had tijd gehad haar uitersten wil per reeds bovengenoemde codicil, waarin zij nieuwe executeurs test. aanwijst, kenbaar te maken, waarbij zij haar neef Karel tot universeel erfgenaam maakte. Beroemd is haar laatste brief aan deze, waarin zij er aan herinnerde, hoe zijn ‘pays de par deça’ gedurende haar bestuur niet alleen behouden, maar grootelijks vermeerderd waren, hem ten slotte den vrede aanbevelend, in het bijzonder met de koningen van Frankrijk en Engeland. Merkwaardig is ook haar bede aan den Keizer om zijn leven lang vast te houden aan het graafschap en den naam van Bourgondië, na te laten aan dien zijner ergenamen, aan wien deze landen zullen komen. In genoemd klooster te Brugge werd haar overschot ter aarde besteld in afwachting van de overbrenging naar Brou. Daar, in Mechelen en in de kathedraal van Keulen in tegenwoordigheid van den Keizer werden lijkredenen gehouden, waaruit oprechte bewondering sprak voor haar karakter, deugden en bekwaamheden, lof, naar reeds werd opgemerkt, waarmede zeer velen ook in latere eeuwen hebben ingestemd.
Voor prenten en portretten e.d. zie, behalve het bovengenoemde, P.D.D. v. Dyke, Renaissance Portraits 1906. Bronnen en lit.: Brieven etc. in groote hoeveelheden nog onuitg. te Rijsel, Brussel (vele copieën), Brou e.e., waarvoor ook: J. Finot, Inv. sommaire des Arch. dép. (Lille 1895) en E. de Marneffe, Inv. sommaire des Papiers d'État de l' Audience (Brux. 1906) en uitg. in de bekende publicaties, vermeld boven als ook in de daar aangehaalde art. van de bourg. vorsten van Karel de Stoute tot en met Karel V, waar, afgezien van de bekende kronieken en mémoires, behalve de algemeene werken van Blok en Pirenne, Henne en Nijhoff, Gosses en Japikse en de letterk., met verwijzing van de buitenlandsche lit. naar verzamelwerken als de eng. Calendars, Dahlman- Waitz, Monod en Pirenne verwezen is naar de literatuuroverzichten van werken in verband tot de vorsten van dien tijd, niet in de laatste plaats tot de periode, reeds voor Philips den Schoone van belang van af de dagen van hem en Margaretha (tot onzen tijd) voor welke laatste vooral de meermalen aangehaalde studies van Walther, Kooperberg en Theissen (zie boven herhaaldelijk). Daarbij komen nog:
Christopher Hare, The High and Puissant Princesse Marguerite of Austria (Londen en New York 1907 (ook met bibl.); Eleanor E. Tremayne, The first Governess of the Netherlands Marg. of Austria ((London z.j.) (ook met inventarissen, catalogi, abrieven); Max,
| |
| |
Bruchet, Marguerite d' Autriche, Duchesse de Savoie (Lille 1927) (eveneens met veel photographieën en bibliographie). Ook nog: Gh. de Boom, La librairie de Marg. d' Aulriche (Brux. 1926).
Kooperberg
|
|