Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8
(1930)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1095]
| |
1651. Hij is drie malen gehuwd: eerst met Cornelia Leijendecker, daarna in 1633 met Anna Duvelaer (over hun zoon Carel de Maets zie dl. I, kol. 1293-1295), eindelijk met Catharina van Sunderen, die hem overleefde. Zijn ouders waren naar Leiden gevluchte Vlamingen; zijn vader heeft zich te Middelburg gevestigd, waar hij koster en schoolmeester was. Hij studeerde te Franeker in de godgeleerdheid, daarna twee jaar te Sédan en elders in Frankrijk. In 1620 werd hij predikant te Scherpenisse, in 1629 te Middelburg, in 1640 predikant en hoogleeraar te Utrecht, nadat hij deze benoeming reeds in 1636 had afgewezen. In 1634 is hij benoemd tot de herziening van de vertaling van de apocriefe boeken en het Nieuwe Testament. G. Voetius (dl. VII, kol. 1279-1282), die ‘van 21 Aug. 1634 aan Utrechts illustre school en daarop van 1636 aan hare universiteit de theologische studievakken geheel alleen had onderwezen’, zag zich 16 Mei 1637 in Meinardus Schotanus (zie ald.) een voortreffelijken medewerker geschonken, wiens arbeid later nog werd aangevuld door het zeer gewenschte optreden van Carolus de Maets.... Zoo van iemand, dan kon van hem gezegd worden, dat hij een man was naar Voetius' hart. Uit zijne openbare lessen over de boeken des nieuwen verbonds sprak een zeldzaam rijke belezenheid. Ook het scherp vernuft hetwelk hij aan den dag legde in zijne privaatcolleges en in de disputaties die hij leidde, deed volstrekt niet onder voor dat van den primarius professor. Geen wonder, dat Voetius bij meer dan eene gelegenheid in hooggestemden lof de theologischen driebond aan Utrecht academie gelukkig prees.... Er heerschte onder hen nooit de minste afwijking in denkbeelden en gevoelens, zoo dikwijls met het oog op kerkelijke of maatschappelijke verschilpunten van Utrechts godgeleerde faculteit raad, oordeel of antwoord werd afgevraagd’ (Duker). Nadat de Maets 2 Juni 1640 zijn inaugureele oratie: De ecclesiae Dei aedificatione serio promovenda had gehouden, verkreeg hij den volgenden dag onder en door Voetius het doctoraat in de theologie. De aangeduide onderlinge overeenstemming tusschen beide hoogleeraren betrof vooral de handhaving van de kerkelijke rechten en eigendommen tegenover den magistraat te Utrecht, hun standpunt tegen Descartes (dl. VI, kol. 395-402) en Maresius (dl. II, kol. 868-871), hun houding in zake den strijd over het ‘langh of kort hayr’, ontstaan na het boek van Jacobus Revius daarover (dl. VI, kol. 1174-1176), den woeker der lombarden, het begraven van de dooden, enz. In 1650 is hem nog het professoraat te Middelburg aangeboden. Hij schreef: Concept van een instructie, by my Carolus Demaels, ende mijnen waerden mede-broeder Gisbertus Voel beraemt. Omme te dienen tot restauratie van de vervallen gerechligheden, de weleke de kercke alhier binnen Utrecht in ouden tijden gehadt heeft (z. pl. 1655, herdr. 1670) (aanwezig in de biliotheek der rijksuniversiteit te Leiden); Sylva quaeslionum insignium, philotogiam, antiquitates, philosophiam, potissimum vero theologiam spectantantium (Ultraj. 1650) (over het dragen van lang haar door mannen). Voorts worden nog genoemd: Disputationes XIV de voto Jephlae (Ultraj. 1648); Dissertationes de Christo Servatore contra Socinianos; de persona el officiis Christi; de Melchisedecho dispp. quatuordecim; de sepultura mortuorum dispp. tres; Declaratio apologetica contra Maresium. Zijn portret, geschilderd door H. Bloemaert, is in de universiteit te Utrecht en werd gegraveerd door S. van Lamsweerde. Ook Anna Maria van | |
[pagina 1096]
| |
Schuurman schilderde zijn portret. Voorts is er een gravure door W.J. Delff. Zie: B. Glasius, Godgel. Nederland ('s Hert. 1853) II, 425 v.; N. Hinlopen, Historie van de Ned. overz. des Bilbels (Leid. 1777), 156 v.; Bibliotheca theol. et philos. (Lugd. Bat., Burgersdijk en Niermans 1900), blz. 771, no. 232; J. Hoornbeeck, Oratio funebris; Archief voor kerkel. gesch. V (1834), 151, VIII (1837), 327, IX (1838), 499; A.C. Duker, Gisbertus Voetius (Leid. 1891-1915), drie deelen met registers (zie ‘registers’ blz. 26, 56, 154); Kerkelijk Handboek (1909) Bijl. 138, 146, (1910) Bijl. 166; Muller, Cat. v. portr. Knipscheer |
|