Nassau voor altijd van den belgischen troon vervallen te verklaren. Hij werd, toen deze vergadering 21 Juli 1831 uiteenging, niet in een der beide kamers, waaruit de belgische volksvertegenwoordiging voortaan bestond, gekozen.
Toen ingevolge de beschikking der groote mogendheden het oostelijk deel der provincie Limburg tot Nederland terugkeerde, was de Liedel de eenige Limburger, die 6 Oct. 1840 door den Koning tot lid der Eerste Kamer benoemd werd.
Hij was bij de behandeling van de voorstellen tot grondwetsherziening in 1848 een dergenen, die daarmede nagenoeg geheel instemden. Zijn lidmaatschap verviel vanzelf bij de sluiting van de Kamers op 20 Dec. 1848 en met het oog op zijn leeftijd wenschte hij niet in de nieuwe Eerste Kamer opgenomen te worden.
Wel werd hij nog 1 Juni 1850 in plaats van zijn overleden zoon (die volgt) door de ridderschap tot lid der Provinciale Staten van Limburg gekozen, maar ook dit mandaat eindigde automatisch ten gevolge van de provinciale wet in Sept. d.a.v.
Hij werd in 1816 met den titel baron bij eerstgeboorte in de ridderschap van Limburg opgenomen.
Hij huwde te Weenen in 1798 Anna Eleonora Nothbarga von Schloissing, die 3 Aug. 1850 overleed. Zij hadden een zoon, die volgt.
Ramaer