[Leyds, Johannes]
LEYDS (Johannes), geb. te Babilonienbroek, gemeente Meeuwen, 2 Mrt. 1827, overl. te Amsterdam 26 Juni 1911, was de zoon van Johannes Leyds, predikant en Maria Jacoba Dinger. Hij genoot middelbaar onderwijs op een kostschool te Oosterwijk (Noord-Brabant), werd in 1847 student aan de koninklijke academie te Delft en verwierf daar in 1852 het diploma van burgerlijk ingenieur. Hij werd toen opzichter-teekenaar bij den waterstaat en heeft als zoodanig een groot deel van de rivierkaart van den Hollandschen IJssel en van een kaart van het Bergsche veld vervaardigd. Hij verkreeg bij den waterstaat in 1858 den titel van landmeter.
Op 28 Sept. 1860 werd hij met ingang van 1 Oct. d.a.v. benoemd tot landmeter en 22 Nov. 1860 met ingang van 1 Dec. tot adjunct-ingenieur bij den aanleg der staatsspoorwegen. Hij was enkele maanden op het bureau van den eerstaanwezend ingenieur van Diesen te Utrecht, daarna onder diens ambtgenoot Simon (dl. IV, kol. 1243) te Breda en sedert 1 Mei 1861 te Bergen op Zoom werkzaam. Op 15 Juli 1861 ging hij naar de werken, eerst te Breda en van 31 Oct. d.a.v. te Bergen op Zoom.
Bij ministerieele beschikking van 14 Jan. 1862 werd hij met ingang van 1 Febr. sectie-ingenieur. Als zoodanig legde hij de lijn van Rozendaal naar de Ooster-Schelde aan.
Op 1 Oct. 1863 werd hij naar Arnhem verplaatst ten behoeve van de lijn Zwolle-Arnhem, op 15 Dec. 1864 naar Rotterdam, op 16 Mei 1865 naar Assen en op 4 Sept. d.a.v. weder naar Rotterdam.
Op 1 Febr. 1876 werd hij benoemd tot eerstaanwezend ingenieur in plaats van Michaëlis (dl. IV, kol. 983). Hij maakte de spoorwegwerken vooral aan de overzijde van Rotterdam en de havens aldaar af.
Op 15 Mrt. 1880 werd hij in plaats van van Prehn (dl. VI, kol. 1151) te Amsterdam geplaatst. Hij was hier belast met de voltooiing der lijn Amsterdam - den Helder. Vooral te Amsterdam was nog veel te verrichten. Met ingang van 1 Juli 1885 werd hem bovendien de voltooiing der lijnen Zwolle - Almelo, Groningen - Delfzijl en Staveren - Leeuwarden opgedragen.
Hij en eenigen zijner onderhoorigen waren de laatsten, die bij den aanleg der staatsspoorwegen dienden. Met ingang van 1 Febr. 1891 werd aan Leyds de rang van hoofdingenieur verleend, hetgeen geen verandering in zijn werkkring bracht,