Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8
(1930)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 992]
| |
synode van Dordrecht en sedert 1621 bewindhebber der nieuw opgerichte Westindische Compagnie. Uit beide qualiteiten blijkt, dat hij van calvinistischen huize was, wat trouwens ook te zien is uit zijn vroegste geschrift: Commentarius de Pelagianis et Semipelagianis (Harderwijk 1617, 4o). Van zijn wetenschappelijken zin gaf hij allereerst blijk door zijn medewerking aan de zoogenaamde elzeviersche Respublicae, een zakbibliotheek van beschrijvingen van allerlei landen der wereld, die ten slotte 48 deeltjes groot werd. De Laet leverde voor deze uitgave de volgende deeltjes: Hispania sive de regis Hispaniae regnis et opibus commentarius (L.B. 1629, 16o); Galliae sive de Francorum regis dominiis et opibus commentarius (L.B. 1629, 16o); Belgii Confoederati respublica (L.B. 1630, 16o); Turcici Imperii status seu discursus varii de rebus Turcicis (L.B. 1630, 16o); De imperio Magni Mogolis sive India vera commentata (L.B. 1630, 16o); Portugallia seu de illius regnis et opibus commentarius (L.B. 1642, 16o); Respublica Poloniae, Lithuaniae, Prussiae et Livoniae (Amst. 1642, 16o). Bekend is ook gebleven de Laets discussie met Hugo de Groot over de oorspronkelijke bewoners van Amerika. Hij liet daarover het licht zien: Notae ad dissertationem Hugonis Grotii de origine gentium Americanarum et observationes aliquot ad meliorem indagationem difficillimae illius quaestionis (Amst. 1642, 8o herdr. aldaar 1643, 4o). De Groot antwoordde daarop met een Dissertatio de origine gentium Americanarum adversus obtrectatorem opaca bonum quem facit barba (Parijs 1643, 8o), waarin de groote man zich niet van zijn gunstigste zijde doet kennen en zich feitelijk van de zaak afmaakt. De Laet kon hem dan ook gemakkelijk te woord staan in zijn Responsio ad dissertationem secundam H. Grotii de origine gentium Americanarum (Amst. 1633, 8o; herdr. aldaar 1644 en 1646, 8o). Dat de Laet ook voor andere onderwerpen belangstelling had, blijkt wel uit tweeërlei: De gemmis et lapidibus (L.B. 1647, 8o) en M. Vitruvii Pollionis de architectura libri X cum notis.... (Amst. 1649, fol.), waarin ook andere klassieke auteurs, o.a. Plinius, zijn opgenomen. Maar het hoofdwerk van de Laet betreft West-Indië en de Westindische Compagnie, waarvan hij een uitgebreide studie had gemaakt, waarvoor zijn boeken een zeer voorname bron zullen blijven. Het eerst gaf hij uit de Nieuwe Wereldt ofte beschrijvinghe van West-indien (Leiden 1625, fol.; Tweede druck, in ontallijke plaatsen verbeterd, met eenige kaarten, beelden van verscheide dieren en planten vercierd; Leiden 1630, fol.). Daarvan verscheen ook een latijnsche vertaling: Novus Orbis seu Descriptio Indiae Occidentalis novis tabulis geographicis et variis animantium, plantarum, fructuumque iconibus illustrata, libri XVIII (L.B. 1633, fol.) en een fransche vertaling: Histoire du nouveau monde ou description des Indes Occidentales (Leide 1640, fol.). Bij deze beschrijving van West-Indië sloot zich aan de Laet's Historie ofte Jaerlijck verhael van de verrichtinghen der Geoctroyeerde West-Indische Compagnie sedert haer begin tot het einde van het jaar 1636, begrepen in XIII boecken, met kopere platen vercierd (Leiden 1644, fol.), dat nog altijd de hoofdbron is voor de oudste geschiedenis der West-Indische Compagnie. Zijn portret door J. Husnik werd gegraveerd door van Bronchorst. Zie behalve de gewone woordenboeken en de geschiedwerken over de West-Indische Compagnie: Brandt, Leven van H. de Groot; van Kampen, Gesch. der Ned. letterkunde I, 331 vlg.; Goethals, Lectures III, 219 vlg.; Kickx, Annales de voyages 1853, 173 vlg. Brugmans |
|