Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8
(1930)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 990]
| |
mede en werd 1801 bevorderd tot kapitein. Onder koning Lodewijk diende hij bij de rijdende artillerie der garde en, tijdens onze inlijving bij Frankrijk, als luitenant-kolonel bij de keizerlijke garde, nam vervolgens zijn ontslag en werd wijnhandelaar te Utrecht. Ir 1813 bewerkte hij, dat Utrecht zich aan de Geallieerden overgaf. Vervolgens wederom in dienst getreden, werd hij luitenant-kolonel bij de artillerie te Amersfoort, waar hij in 1823 op de heide Moll en van Beek behulpzaam was bij het nemen van proeven over het geluid. Allengs klom hij op tot den rang van generaal majoor. Hij was tevens een verdienstelijk landschap- en dierschilder; hij verkocht zijn stukken niet doch nam wel aan verschillende tentoonstellingen deel; hij was als zoodanig lid van het utrechtsch genootschap en van de Koninklijke academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Zijn zoon is de bekende gelijknamige schilder Mart. Ant. K. geb. te Amersfoort 21 Nov. 1821, overl. te Parijs 12 Nov. 1897. Zie: H. Uyttenbroeck, Bijdragen tot de geschiedenis van Venlo I, 152; Jan Verzijl, Genealogische aanteekeningen over de familie Kuytenbrouwer; Thieme-Becker Allg. Lex. d. bild. Künstler XXII (1928), 149. Verzijl |
|