J.
[Jacobi, Mr. Hendrik]
JACOBI (Mr. Hendrik), geb. te Amsterdam 1833, overl. te Haarlem 29 Juni 1892. Hij studeerde aan het toenmalige athenaeum van zijn geboortestad in de rechten, waarna hij te Utrecht promoveerde op proefschrift: Het misdrijf van verduistering van staat en de vervolging daarvan. Hij vestigde zich toen als jong advocaat in Amsterdam, waarbij hij over genoeg vrijen tijd beschikte om bijdragen te leveren over de practijk der rechtspraak, o.a.: De positie van het openb. ministerie en van de balie, verschenen in het Zondagsbl. van A.C. Kruseman (Dec. 1860). Zijn uitgebreid belangrijk artikel in De Gids van Juni 1860, Een afschrikwekkend voorbeeld op het gebied der belastingen, een essay naar aanleiding van Frère-Orban's wetsontwerp, trok zeer de aandacht. In 1861 aanvaardde hij de betrekking van adj.-commies aan de afd. statistiek der prov. griffie te Haarlem, waarin hij reeds een jaar later Mr. C.J. van Vladeracken als chef dier afdeeling opvolgde, toen deze als griffier de plaats innam van Mr. G. de Vries Az., tot lid van den R. v. State benoemd. Tien jaren lang heeft hij toen de leiding der statistiek van zijn gewest in handen gehad, een taak, waaraan hij zich dermate met hart en ziel heeft gewijd, dat zijn bureau een oefenschool werd voor de beoefening van dit vak van wetenschap. Hij ontwierp een statistiek der gemeentelijke financién, der spaar- en leenbanken en paste een eigenaardige strenge methode toe voor de volkstelling van 31 December 1869. Hij was ook de ziel der jaarlijksche in den Haag gehouden bijeenkomsten van de chefs der elf provinc. bureau's. In zijn bekend artikel in de Haarl. Crt. van 3 Febr. 1872, Haarlem in 't licht der volkstelling van 1869, leverde hij in cijfers een ware physiologie van zijn woonplaats. Dat jaar had hij ook hard gewerkt voor het doen slagen van het 7de Int. Congres voor
stat., September 1869 in den Haag gehouden; in het bijzonder werd zijn uitgewerkt programma over de statistiek der gemeente-financiën door de congressisten hoogelijk gewaardeerd, hetgeen hem eenige buitenl. ridderorden deed ten deel vallen. In Nov. 1872 volgde hij Mr. Vladeracken, op zijn beurt tot lid van den R.v. St. benoemd, als griffier der Staten van Noord-Holland op. In die functie werd hij in 1879 lid der commissie, om de regeering te adviseeren over de inrichting der dat jaar te houden volkstelling. Daarin deed hij zich kennen als een verklaard tegenstan der van het dienstbaar maken der telling aan een beroepsstatistiek, welke laatste niet te verkrijgen zou zijn, zoolang die telling niet geschiedde onder leiding van deskundig personeel. Zijn meening in dezen is ook door de volkstelling van 1889 bevestigd. Zijn nieuw ambt nam intusschen zijn geheele aandacht in beslag. In korten tijd had hij zich een uitgebreide historische en juridische kennis van al de noordhollandsche waterschappen eigen gemaakt; zijn monographieën van enkele dezer zijn ware meesterstukken, o.a. het in druk verschenen Overzicht der geschiedenis van den polder Kortenhoef (Jan. 1891). Op last van Gedeputeerde Staten waren in 1881 reeds uitgegeven zijn Memorie van toelichting tot het ontwerp van een reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van de uitwaterende sluizen in Kennemerland en West- Friesland en in 1885 Het privilegie voor waterschapslasten volgens de wet van