[Immink, Wernerus]
IMMINK (Wernerus), geb. te Ootmarsum 28 Sept. 1806, overl. te Velp 12 Febr. 1876. Zijn ouders waren Petrus Immink (1) (die voorgaat, en Aleida van Laer. Hij studeerde te Amsterdam en te Leiden in de godgeleerdheid en werd predikant te Kamperveen 13 Sept. 1829 en te Doesburg in 1836; emeritus 20 Aug. 1858. Hij vestigde zich te Velp. Op 21 Juli 1829 is hij te Hellendoorn gehuwd met Johanna Elisabet Ninaber. Zijn werk: De Chrysostomi, Augustini et Ambrosii praeceptorum usu in sacro administrando munere (Lug.l. Bat. 1828) is het met goud bekroonde antwoord op een prijsvraag van de theologische faculteit te Leiden. Ook schreef hij: Teregtwijzing der teregtwijzing van pastoor Clercx (Doesb. 1842, twee drukken); Het heerlijk uitzigt des Christens (Doesb. 1847), en met A.H. van der Hoeve (zie dit deel, kol. 784) De vier Evangeliën, opgehelderd...., 3 deelen (Doesb. 1840-1843). Nog vertaalde hij: C. Bomhard, Wenken en lessen ter voorbereiding tot het Academie-leven (Doesb. 1847).
Zijn zoon Petrus (2) gaat hiervoor.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. van Prot. Godgel. in Ned. IV, 461; Kerkelijk Handboek (1903) Bijl. 121, (1912) Bijl. 148; Alphab. naamlijst van boeken (1833-1849), 83, 321; P. Gouda Quint, Grondslagen voor de bibliographie van Gelderland (Arnh. 1910), 261.
Knipscheer