[Hoogsaat, Jan Cornelisz.]
HOOGSAAT (Jan Cornelisz.), kunstschilder, wiens naam ook voorkomt als Hoogsaet of Hoogzaat, geb. te Amsterdam 12 Mrt. 1654 en overl. na 29 Nov. 1733. Zijn vader Cornelis Claesz., aanvankelijk varensgezel, later houtkooper te Amsterdam, had den naam van diens moeder aangenomen (een dochter van den Doopsgezinden leeraar Dirck Pietersz. van Nierop) en noemde zich Cornelis Claesz Hoogsaet; deze woonde op den Haarlemmerdijk (thans -straat) hoek Visscherstraat ‘in de vergulde krab’ en ondertrouwde te Amsterdam den 12den Dec. 1635 met Grietje Dirksdr. De bruid werd bij deze ondertrouw geassisteerd door haar tante Grietje Andriesdr. (Schaepherder), welke laatste in 1644 zou huwen met den bekenden calligraaf Lieven Willemsz. van Coppenol (dl. VII, kol. 322). Coppenol woonde na omstreeks 1655 op de Haarlemmerstraat hoek Visscherstraat in ‘de oude Tobias’.
Uit het huwelijk van Cornelis Claesz en Grietje Dirksdr. werd als jongste kind Jan Hoogsaat geboren. Wonende ‘op de Haerlemerdijk’ ondertrouwde hij te Amsterdam dd. 16 Aug. 1687 met zijn nicht Grietje Dirksdr. Hoogsaat, een dochter van den kompasmaker Dirck Claesz. Hoogsaat. Hij was lidmaat van de Vereenigde Vlaamsche en Waterlandsche Gemeente der Doopsgezinden te Amsterdam; anders dan van zijn oudere broers en zusters (Klaesge, Neeltje, Dirck, Grietge, Giertge en Andries) is zijn doop echter niet te Amsterdam te vinden. Waarschijnlijk werd hij buiten Amsterdam gedoopt en wel te Leeuwarden, immers men leest in het Lidmatenboek te Amsterdam, dat in 1692 ‘Jan Hoogsaad met attestatie die de dienaaren behaage van Leeuwaarden hier is komen wonen’. Eerst den 31sten Jan. 1713 werd hij poorter te Amsterdam. Uit het huwelijk van Jan Hoogsaat schijnen slechts drie dochters geboren te zijn, nl. Trijntje (in 1717 getrouwd met Harmen Romkes), Neeltje en Sara, de beiden eersten Doopsgezind gedoopt in 1719, de laatste in 1730. Den 29en Nov. 1733 komen Jan Hoogsaat en zijn vrouw voor het laatst als getuigen voor in het Lidmatenboek der Doopsgezinden te Amsterdam.
Houbraken roemt Hoogsaat als een van de beste leerlingen van Gerard de Lairesse; ‘om in 't groot te schilderen is hij niet minder konstig als in zijn kleene beelden daar een meester best in uitblinkt’. Hoe gezien hij in zijn tijd was, blijkt uit de opdrachten die hij kreeg, o.a. van stadhouder Willem III voor het Loo, van Jan Trip, Jan Six etc. Tesamen met Ger. Rademaker schilderde hij in 1706 het door Jan Goeree ontworpen zolderstuk in het Raadhuis (tegenwoordig Koninklijk Paleis) te Amsterdam, voorstellende een allegorie op de grootheid van Amsterdam (contract 1706, uitvoering na 1715?). Op het huis Nijenburg bij Heilo is nog een in 1730 door hem en grisaille geschilderde kamer bewaard gebleven. Te Stockholm vindt men twee schilderijen