[Hofstede, Johannes]
HOFSTEDE (Johannes), geb. te Beilen in Juni 1685, overl. te Groningen 30 Mei 1736. Petrus Hofstede (dl. II, kol. 762) was zijn zoon. Hij was de zoon van Willem Jansz. Hofstede en Elisabeth Maria Beeltsnijder (dochter van Johannes Beeltsnijder, dl. IV, kol. 97). Hij studeerde te Groningen en te Leiden en werd. predikant te Ruinerwold in 1707, te Havelte 18 Juli 1709, te Zuidlaren 23 Dec. 1714, te Groningen 4 Aug. 1720. Zijn laatste preek hield hij 28 Dec. 1735. Te Havelte huwde hij met Maria Abbring, geb. te Dalen. Hij schreef: Afscheidsrede te Zuidlaren (Gron. 1720); Enige Aantekeningen en Alleenspraken.... van Sicco Tjaden.... bij een versamelt en vertaelt (Gron. 1727, 3e dr. 1751); Hernieuwde intrede te Groningen (Gron. 1735); eenige treurdichten op Mej. A.M. Tjaden, vrouw van J.F. Bijmolt, overl. 14 Maart 1726 (Gron. 1726), op Sicco Tjaden (Gron. 1726) en op Mej. H.M. Wolbers, vrouw van A. Buning, overl. 3 Juli 1733 (Gron. 1733).
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. v. Prot. Godgel. in Ned. IV, 137 v.; Kerkelijk Handboek (1914) Bijl. 151; J.P. de Bie, Het leven en de werken van Petrus Hofstede Rott. 1899, 1-4, 6.
Knipscheer