het theïstisch Godsbegrip; in Nov. 1867 werd hij beroepbaar. Hierna was hij predikant te Venendaal sedert 16 Febr. 1868, te Rotterdam sedert 23 Febr. 1873, te Amsterdam sedert 30 Jan. 1876. Na cde oprichting van de Vrije Universiteit nam hij op 18 Juli 1880 afscheid, en hield op 19 Oct. d.a.v. in de Nieuwe Kerk zijn Wijdingsrede bij de opening der Vrije Universiteit. In dezelfde week begon hij als hoogleeraar zijn lessen over Ethiek, en Practische godgeleerdheid, later over Inleiding van het Oude Testament. Om zich buiten het steeds meer dreigende kerkelijk conflict te houden ging hij te Breukelen wonen. In dien tijd verschenen van hem artikelen in het tijdschrift Op het fundament der apostelen en profeten. Nadat het bedoelde conflict was gekomen, werd hij in Oct. 1887 genoopt zijn hoogleeraarsambt neer te leggen. Hierna was hij predikant te Nijland (Fr.) sedert 8 Jan. 1888, doch reeds 12 Maart 1890 weer te Amsterdam. Op 16 Febr. 1908 sprak hij een herdenkingsrede uit, die verscheen als: De nood ons opgelegd (Amst. 1908). Ook gaven oudleerlingen en vrienden toen een Gedenkboek uit, waarin zijn persoon en arbeid is geschetst. Op 1 Oct. 1909 werd hij emeritus.
Vooral na de verschijning van de brochure van G. Doedes, Wijziging van de gedragslijn op kerkelijk gebied, in 1875, was hij er van overtuigd dat de geheele organisatie van de Ned. Hervormde Kerk de groote oorzaak was van de ‘partijschappen’, en hield hij niet op tegen de ‘synodale organisatie’ als ongeestelijk en onschriftuurlijk te getuigen. Zoo schaarde hij zich bij ‘de Gereformeerden’ in de Hervormde Kerk: de geheele natie moest worden bekeerd, hetgeen zich moest openbaren in huisgezin, school, handel en raadzaal. In dezen geest luidde later zijn leus: ‘Heel de kerk en heel het volk’! Vooral het orgaan De Gereformeerde Kerk heeft sedert 1888 dit standpunt verdedigd. De band met ‘de historische Kerk’ mocht nooit worden los gelaten. De beweging waarvan Dr. A. Kuyper de leider was, zag hij als willekeurig en ongereformeerd. De ‘doleantie’ keurde hij af, omdat men langs dien weg alleen zichzelf van de ‘besturen’ bevrijdde, en niet de Kerk. Integendeel heeft de doleantie de Kerk verscheurd. Op dezen grond besloot hij op het allerlaatste oogenblik geen deel te nemen aan het ‘Kerkelijk Congres’ dat 11 Jan. 1887 door Dr. Kuyper geopend werd. Hij heeft zijn standpunt nader verdedigd op 21 April d.a.v. in een vergadering te Utrecht. In 1893 ontwierp hij, daartoe gesommeerd van antirevolutionnaire zijde, een programma van beginselen voor de te stichten Christelijk-Historische partij. Doch hij heeft niet gesticht, wat velen van hem verwachtten, een ‘Christelijk-nationale partij’.
Met F.L. Rutgers bezorgde hij: G. Voetii Trac. tatus selecti de politica ecclesiastica (Amst. 1885-86).
Hij huwde 22 Jan. 1868 te Utrecht met Jacoba Johanna Horst.
Zijn portret staat in het genoemde Gedenkboek, waar ook een lijst van zijn geschriften is samengesteld.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. v. Prot. Godgel. in Ned. IV, 51-64; Kerkelijk Handboek (1907) Bijl. 154, (1908) Bijl. 103, (1910) Bij1. 168; L. Knappert, Gesch. der Ned. Herv. Kerk II (Amst. 1912), 343, 345; J. Reitsma, Gesch. v.d. Hervorming en de Herv. Kerk (Utr. 1916), 840, 849, 854; Brinkman's Catalogus (1850-1882), 530, (1882-1891), 241 v., (1901-1910), 442 v.
Knipscheer