Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8
(1930)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 752]
| |
Toen deze stad 23 Juli 1502 door de troepen van den Prins van Oranje was ingenomen, richtten deze een bloedbad aan onder de kloosterlingen en geestelijkheid der stad. In het klooster der kartuizers aan de Swalmerstraat kwamen hierbij 9 paters en 3 donaten om, terwijl andere leden van het convent ernstige mishandelingen leden. De prior Joach. v. Tongerloo (dl. VI, kol. 1279) had in der haast het grootste deel der kloostergemeente in de kerk rondom het altaar verzameld. Hier maande hij de zijnen aan tot standvastigheid, en daar dezen kloosterlingen geen tijd meer was gelaten om ieder in het bijzonder biecht te spreken, ontvingen zij na een openbare belijdenis de absolutie. Onmiddellijk hierna volgde de gruwelijke slachting. Toen reeds de meesten in de kerk gedood of gekwetst waren, vonden de soldaten Dom Vincentius, die sacrista van het klooster was en als zoodanig ook belast was met de zorg voor de kerkelijke vaten en gewaden. Hij had zich op het gewelf der kerk verborgen. Zij voerden hem in spotprocessie onder allerlei kwellingen door de stad. Een der soldaten ging met een kruis voorop en sloeg daarmede van tijd tot tijd den monnik, wien men een koorkap had omgehangen, in het gezicht. Daarna werden hem neus en ooren afgesneden en ten slotte de huid van zijn hoofd gestroopt, ‘dat hij bij naer geen mensch en gheleeck’. Vincentius van Herck verdroeg deze martelingen en beleedigingen als een lam, gelijk de geschiedbronnen mededeelen. ‘Preekt nu eens, monnick’ riep een van zijn beulen hem toe. Hij antwoordde: ‘Sal ick u preecken, die u niet en wilt beteren? Godt vergheve het u, want ick vergheve het u geerne, maar nu bidde ick u, maeckt toch eens een eynde van dese pyninghen.’ Een der soldaten heeft hem daarop uit medelijden neergeschoten. Men bevond zich toen bij het huis ‘de Olifant’ niet ver van de voormalige Minderbroederskerk (thans gereformeerde kerk). Toen Dom Vincentius nog teekenen van leven gaf, sleurde men zijn lichaam naar het minderbroedersklooster en hing het op ‘in den inganck van de poorte, daer men nae de kercke gaet’. Zijn lijk werd nabij de Swartbroekpoort begraven, van waar het gebeente ongeveer 3 jaren later door de zorg van Lindanus (dl. II, kol. 820, bisschop van Roermond, plechtig naar de chartreuse is overgebracht. De Historica Relatio van Havens (dl. VI, kol. 729) is de hoofdbron voor deze gebeurtenissen. Dit werkje werd in 1608 zoowel te Keulen als te Gent gedrukt. In 1743 is een herdruk uitgegeven, die echter ook het jaartal 1608 draagt. Voorts is in 1649 door den kartuizer M. Uwens een eenigszins vermeerderde vertaling in het Nederlandsch uitgegeven. Terwijl door Surius en Havens de sacrista (Vincentius van H.) werd aangeduid als het slachtoffer der bovenvermelde spotprocessie, is er echter een andere belangrijke bron, die meedeelt, dat de procurator van de chartreuse (Willem Wellen, dl. VI, kol. 1310) dit lot heeft ondergaan. Niet lang na het jaar 1572 is n.l. een geschrift gedrukt, waarvan de titel luidt: L'inudite et Monstruose Crudelta usate da gli Heretici contra Li Ministri di Dio Nella espugnatione della Citta di Ruremunda in Fiandria il di 23 di Juglio 1572 (In Rome per li heredi di Antonio Blado Stampatori Camerali; Con licentia delli superiori). Op grond van deze en andere argumenten heeft G. Hesse O.F.M. betoogd, dat niet Vincentius van H. doch de procurator Willem Wellen de dupe is geweest van de spotprocessie. Daar echter de het best ingelichte schrijvers en tijdgenooten daarvoor den sacrista noemen, is deze veronderstelling niet aannemelijk. | |
[pagina 753]
| |
Het gebeente van Dom Vincentius werd aanvankelijk met dat zijner medeslachtoffers bewaard in de kerk der chartreuse, in wier gebouwen thans het seminarie van het bisdom Roermond is gevestigd. Gedurende meer dan een eeuw hebben deze relieken vervolgens gerust te Swalmen. totdat zij in 1902 op haar oude plaats zijn teruggebracht. Sedert 1911 worden zij achter glas bewaard in den rechterzijwand der kerk. Zie: L. Surius, Commentarius brevis rerum in orbe gestarum, ab anno salutis M.D. usque in annum MDLXXIIII (Colon. 1579); A. Havensius, Historica relatio duodecim martyrum cartusianorum qui Ruremundae in Ducatu Geldriae agonem suum feliciter compleverunt (Colon. 1608; Gand. 1608); Havensius -Uwens, Historie van twelf Martelaers der Carthuyser Ordre (Roermond 1649); G. Hesse O.F.M., De Martelaren van Roermond, een bronnenstudie in Limb. Jaarb. XVII (1911); Publications de la Société Hist. et Archéol. dans le duché de Limbourg, XXXIX (1903), 389 vlg.; Jos. Habets, Gesch. bisd. Roermond I, 66 vlg, III, 714 vlg; Kronenberg, Neerlands Heiligen in later eeuwen I, 149 vlg.; Cartae Capituli Generalis Ordinis Cartusiensis (Ms. Bibl. Publique de Grenoble, no. 614); De Nieuwe Koerier van 15, 22, 25, 29 Juli en 5 Aug. 1922, artikelen bij de 350-jarige herdenking van hun marteldood, door J.D.D. Keulers, P.J.M. van Gils, P. Albers, A.F. van Beurden, W. G (oossens), e.a. Scholtens |
|