hoewel niet tot de voormannen behoorende, was hij van den aanvang der beweging te Utrecht in 1784 een voorstander en medewerker.
Op 29 Mrt. 1786 werden de leden der vroedschap door een groote menigte volks, die onder de leiding stond van den student Ondaatje, uitgenoodigd om den eed op een nieuw regeeringsreglement, door de leiders der beweging opgesteld, af te leggen. Slechts 11 van de 38 leden der vroedschap deden dit. In Aug. d.a.v. werden er nog 15 uit de burgerij aangewezen, van welke van Hengst er een was. Op 28 Aug. werden zij beëedigd.
Nu besloten de kanunniken of liever 7 hunner geëligeerden (van Hengst was de achtste), de afgevaardigden der ridderschap en die van de steden Amersfoort, Renen en Montfoort Wijk bij Duurstede sloot zich bij Utrecht aan, voortaan te Amersfoort te vergaderen, daar zij de utrechtsche vergadering niet erkenden. Zij kozen J. Pesters tot hun voorzitter, terwijl de voorzitter te Utrecht was Mr. G.A. Visscher.
Van Hengst werd, in de hoop, dat hij de te Amersfoort vergaderden tot andere gedachten zou brengen, daarheen afgevaardigd, maar hoewel men hem daar in de vergadering toeliet ‘om de verwarring niet te vermeerderen’, zag hij weldra in, dat zijn verblijf aldaar tot niets leidde, en hij verliet de vergadering.
Sedert 2 Aug. 1786 was de strijd tusschen Utrecht en Amersfoort volkomen, Utrecht werd in staat van verdediging gebracht en er werden zelfs maatregelen genomen om den omtrek onder water te zetten.
In Sept. 1787 kwam de omkeering door de komst der pruisische troepen. Van Hengst was nog dankbaar, dat hij een veroordeeling, o.a. wegens majesteitsschennis, voor ƒ 30000 kon afkoopen.
Na de omkeering in 1795 werd hij 27 Jan. 1796 bij de verkiezing van leden der Nationale vergadering in het district Utrecht tot tweeden plaatsvervanger gekozen. Toen de gekozene op 14 Maart 1796 tot lid der commissie voor het ontwerpen eener constitutie gekozen werd en de eerste plaatsvervanger niet bereid was tijdelijk diens zetel in te nemen, trad van Hengst van toen tot 11 Nov. d.a.v. als lid op. Op 19 Oct. 1797 werd hij in het district Utrecht 1 gekozen tot lid van het toen uit 18 leden bestaand bestuur van de provincie Utrecht. Na den staatsgreep van 22 Jan. 1798 was hij een der 4 leden van dat college, die 25 d.a.v. hun lidmaatschap nederlegden, hij was dus blijkbaar gelijk zoovele Patriotten tot gematigder beginselen bekeerd.
Daarna vindt men hem eerst weder als lid van een openbaar bestuur, toen hij 4 Juni 1802 door het Staatsbewind benoemd werd tot lid van het departementaal bestuur van Utrecht. Dit college bestond uit 10 leden. In de vergadering van 21 d.a.v. werd hij tot een van de 6 leden van Gedeputeerde Staten, en tevens tot president gekozen: dit laatste bleef hij tot 1 Oct. d.a.v.
Op 28 Juli d.a.v. werd hij benoemd tot heemraad van den Lekdijk Bovendams. Op 6 Miei 1805 werd hij door den raadpensionaris Schimmelpenninck benoemd tot lid van het toen uit slechts 19 leden bestaand Wetgevend lichaam; dat hij hiervoor werd uitgekozen, was wel een bewijs, dat Sch. in 1796 een gunstigen indruk van hem gekregen had. Hij nam nu 9 Juni d.a.v, ontslag als lid van het departementaal bestuur.
Op 25 Sept. 1806 werd van Hengst door koning Lodewijk tot lid van het, nu uit 39 leden bestaand, Wetgevend lichaam benoemd. Met ingang van 1 Jan. 1811, toen Utrecht met Amstelland tot het departement Zuiderzee werd vereenigd, eindigde