Zijn verdiensten werden erkend door zijn benoeming tot lid van het Zeeuwsch Genootschap der wetenschappen te Vlissingen en tot directeur der Holl. Mij der wetenschappen (1774). Niet alleen schreef hij voor het tooneel, ook aan den schouwburg als instelling liet hij zich veel gelegen liggen. Daar den godshuizen in die dagen de opbrengst der voorstellingen voor een niet gering deel ten goede kwam, lag het voor de hand, dat Hartsinck, de letterlievende regent van het oudemannenhuis (sinds 1739) en diens ambtgenoot Cornelis Jacob van der Lijn, regent van het burgerweeshuis (1759) er bijzonder op bedacht waren het inwendige van de comedie te verbeteren en te vergrooten, waardoor het aantal zit- en staanplaatsen tot 1350 uitgebreid werd. Toen de nog van 1638 dateerende schouwburg door brand vernield werd (11 Mei 1772), werd spoedig een groot, zij het ook houten gebouw ‘bij provisie’ opgericht, welke tijdelijkheid een eeuw duren zou. Hartsinck behoorde tot de vier gecommitteerden, die met drie commissarissen uit de vroedschap het bestuur daarover aanvaardden.
Hij was gehuwd met Geertruida Constantia Sweedenrijck, die zich ook op de dichtkunst heeft toegelegd. Na haar dood (23 Febr. 1742) hertrouwde hij met Anna Adriana Hasselaer, die hem overleefde.
Naar een teekening van Hendrik Pothoven graveerde J. Houbraken zijn portret. Ook komt zijn portret voor op een regentenstuk van het Oude mannen- en vrouwenhuis door J.M. Quinkhard (1750) in het Rijksmuseum te Amsterdam.
Zie: Vervolg op de beschrijving van Amsterdam door J. Wagenaar dl. 20-21; te Winkel, Ontwikkelingsgang der ned. letterk. III.
Bartelds