[Hartsinck, Carel]
HARTSINCK (Carel), geb. te Meurs 1611, overl. te Batavia 24 Sept. 1667, zoon van Joris Hartsinck, geb. te Meurs 1590, burgemeester aldaar, overl. 25 Sept. 1637, en van Catharina Blanck, geb. 24 Aug. 1585, gest. 23 Januari 1661, dochter van Dr. Johann B., kleinzoon van Carel H., schepen van Antwerpen, gest. te Meurs 20 Febr. 1617. Op zeer jeugdigen leeftijd kwam hij in dienst der O.I.C. op Java, waar hij spoedig de lagere rangen doorliep. In 1637 zond de G.-G. Ant. van Diemen hem per schip Grol voor de eerste maal naar Tonkin, om daar een factorij te stichten, waarvan hij tot 1640 het opperhoofd geweest is. Dit land leverde veel zijde op, die een in Japan zeer gewild importartikel vormde. Daar sedert 1635 geen Japanaer zijn land meer verlaten mocht, had onze gouverneur van Tayouan op Formosa, Hans Putmans, de hooge regeering te Batavia geadviseerd, dat men ‘onderstaen zou, wat consequente voordeelen aldaer (nl. in Tonkin) voor de Compagnie sullen te trecken sijn’. Goed ingelicht door het opperhoofd op Firando, Nic. Couckebakker, onder wien hij daar gediend had, omtrent de manier van handeldrijven der Japanners, kwam Hartsinck daar aan. Na het overwinnen van vele moeilijkheden slaagde hij er in een contract te sluiten met koning Lectoea Toeang, waarbij de Compagnie op zich nam hem 60 kisten zilver en een partij lakenstoffen te leveren, in ruil voor het recht zooveel zijde te mogen op koopen als voorhanden was. H. stond dermate in de gunst van dezen potentaat dat hij tot aangenomen zoon des vorsten verklaard en hem vergund werd de koningsvlag te voeren, alsmede zich in een Mandarijnsgewaad te tooien. Na zijn terugkeer naar Batavia werd hij bevorderd tot den rang van opperkoopman, om in 1642 te stijgen tot lid extraordinair van den
raad van Indië, in welke kwaliteit hij op 12 Dec. van dat jaar repatrieerde als commandeur van een retourvloot van tien schepen. Bij resol. der Kamer XVII van 29 Aug. 1644 werd hem een vereering toegeleyt van 500 gld. ‘ende so mogt resolveren om weder naar Indien te gaen men op sijne gedane goede diensten sal letten’. Nog in 1644 werd hij tot ordinaris lid in den raad benoemd en keerde hij naar den Oost terug. Van 1651 (resol. 7 Aug.) tot 15 Juni 1653 was hij president van de weeskamer te Batavia, in 1653 commissaris politiek der hooge regeering in den bataviaschen kerkeraad, in welk jaar hij met algemeene stemmen tot hoofd op Tayoean benoemd werd. Na het overlijden van den G.-G. Carel Reniersz. (18 April 1653) gaf hij er echter de voorkeur aan den nieuwen landvoogd Joh. Maetsuijker als directeur-generaal van den handel op te volgen. Van 29 Mei 1655 tot 29 Mei 1657 was hij tevens voorzitter van het college van schepenen (op 30 Mei, den stichtingsdag van Batavia, traden het schepencollege en de schutterijofficieren af).
Hij was gehuwd met Sara de Solemne, dochter van David de S., commandant van het leger te Batavia, en van Hester Hoornbeek. Zij was geb. te Arnhem 1619, overl. te Amsterdam 1695. Haar zuster Esther, weduwe van Dirck v. Adrichem, hoofd te Soeratte, werd de 2e vrouw van Rijcklof v. Goens (deel VI, kol. 588). Bij haar huwelijk met C. Hartsinck was zij weduwe van Pieter Smith, wien zij op Formosa een gelijknamigen zoon geschonken had. Uit haar tweede huwelijk sproten: George, opperkoopman te Jafnapatnam, ongehuwd overleden op 29 Oct. 1672; Hester (zie art. C. Ranst); David, die volgt; Willem, die volgt; Johan, die volgt; Carel, geb. te Batavia 16 Nov. 1656, overl. te Amsterd. 27 Nov. 1719. Deze huwde 10 April 1683