aan Hallincg, die nevens den Prins zat, doorzekeren burger, die hem den geladen snaphaan op de borst zette, gevraagd, of men den Prins voldoening had gegeven. Hij riep toen in doodsangst: ‘Viva Oranje!’ waarop een stoute gast zeide: ‘Dat is maar een doekje voor 't bloeden. Wij vragen, of Zijne Hoogheid al stadhouder is, zoo niet, dan zullen wij hem uit de koets in onze bescherming nemen, en de rest als schelmen van stonden aan doodslaan’. In de herberg de Pauw teekende hij mede de acte van herroeping van het Eeuwig Edict. en de verheffing van den Prins. Ook werd hij 2 Juli met Johan van der Burch en Matthijs van der Velden naar de Statenvergadering afgevaardigd, om in zake de acte van herroeping van het Eeuwig Edict te adviseeren.
Hallincg ondervond nog meer ellende door zijn politieke gevoelens. In Juni 1672 was hij met Johan Meerman, burgemeester van Leiden en Cornelis Geelvinck, heer van Castricum, gemachtigd geweest om de opgezetenen ten platten lande onder compagnieën en regimenten te rangeeren en om in en omtrent het district van Dordrecht een groot aantal huisluiden tot den optocht naar den IJsel en versterking van het leger uit te vinden, bij loting of anderszins. De huisluiden, na het opbreken van het leger in eenige steden gebracht en verdeeld, raakten naderhand door het overgaan der steden in handen van den vijand en werden gevangen gehouden. Daardoor ontstond onder hunne vrouwen en vrienden en verdere opgezetenen ten platten lande alom een groote murmuratie, voornamelijk tegen Hallincg, alsof het alles zijn toedoen was geweest. Op den 15den Juli kwamen omstreeks honderd boeren uit de Alblasserwaard, die gevangen waren geweest, voor het huis van Hallincg en begeerden restitutie van de rantsoenpenningen bij hen betaald, mitsgaders voldoening van hunne achterstallige soldij en remboursement van hunne ontnomen wapenen. Hallincg antwoordde, dat de Staten orde hadden gesteld, dat de huisluiden buiten hun kosten zouden worden gelost, en dat hun kapiteins lijsten zouden opmaken der achterstallige gages tot verdere betaling enz., maar in plaats van hiermede tevreden te zijn, begonnen de boeren te schelden en te schreeuwen, ‘dat hij hen op de vleyschbanck gebracht en aen de Franschen verkocht had’. Zij zouden niet vertrekken, voor en aleer zij betaald waren, alhoewel Hallincg ze trachtte tot bedaren te brengen, door hun elk 2 à 3 ducatons op afrekening te willen geven. Maar niets baatte. ‘De onstuymicheyt onder haer verder toenemende, hebben deselve huysluyden eerst met steenen beginnen te werpen ende sijn vervolgens met
gewelt in sijn huysinge gevallen, alle de meubelen, papieren, boecken ende costelijckheden aen stucken brekende ende vernielende door het geheele huys, zoo boven als onder, zonder yets heel te laten, hebbende voorts alles medegenomen, dat sij dragen conden, en hem specialijck van alle sijn contante penningen beroolt, monterende de voorn. schade ten minsten de somme van twaelff duysent Car. guldens’.
Des avonds plunderden een veertigtal boeren uit Oud-Beierland zijn woning in Numanspolder en voerden alle de meubelen enz. op een wagen mede naar Oud-Beierland, waar zij ze onder elkaar verdeelden en verkochten. Ook dreigden zij ‘zijn huis in brand te steken, de beesten uit de weide te halen en het gewas te velde ruineren, zoodanig dat hij geen arbeiders kon bekomen om het zaad te dorschen’.
Wegens de geleden schade diende Hallincg 6 Aug. 1672 een request in aan de Staten van Holland, die het in handen van Gecommitterde Raden