Haarlem verneemt men, dat Griffinus ook zulk een vereeniging van maagden of klopjes had gesticht en nog tijd had om jonge studenten les te geven. Na 20 jaren arbeid werd Griffinus aangeklaagd en verbannen. Om den toorn van het stadsbestuur en der Protestanten te ontgaan moest hij uitwijken en de zorg voor zijn kudde overlaten aan Jac. A. Mels, zijn kapelaan. Hij vond een toevlucht te Huissen en overleed aldaar. Van Heussen, Hist. episc. Middelburg. 52, teekent Griffinus met een zwarte kool. Hij beweert dat G. zich verrijkte met een erfenis volgens den wil der erflaatster bestemd voor de goessche kerk. Hij wikkelde zich geheel in wereldsche zaken en hij, die arm aan God en de menschen behaagde, mishaagde in zijn rijkdon aan zijn oversten en stierf maar half voorbereid. Nu is van Heussen niet steeds onpartijdig. Griffinus overleed 1641, juist toen de strijd over Jansenius begon. Toch had die strijd hierbij beteekenis, zooals blijkt uit een mededeeling van de la Torre over het leven van Jansenius, voor het eerst uitgegeven in Archief Utrecht 1892. Deze was als president van het college te Leuven zeer streng voor de studenten en sloeg er soms hardhandig op. Ja, zelfs tegen priesters trad hij zoo op, onder wie, zegt de la Torre, Johannes Griffinus zich placht te beklagen, dat hij als pastoor en licentiaat in tegenwoordigheid van de studenten klappen van Jansenius had gekregen. In de oogen van v. Heussen zal Griffinus te kort hebben geschoten in bewondering voor Jansenius. Wij nemen dus slechts aan, dat een erfenis-kwestie Griffinus uit Goes verdreel.
Zie: Archief aartsbisdom Utrecht XI, 171. 172, XII, 424, XIX, 444, XX, 372; Bijdr. bisdom Haarlem XIX, 153, XXXV, 320.
Fruytier