[Gressenich, Joannes]
GRESSENICH (Joannes), kartuizer, overl. te Maaseijk 1572. Bij zijn dood was hij diaken. Hij was geprofest monnik van het kartuizerklooster Betlehem te Roermond. Toen deze stad 23 Juli 1572 was ingenomen door de troepen van den Prins van Oranje, richtten deze er een slachting aan onder de kloosterlingen en geestelijkheid. In het klooster der kartuizers aan de Swalmerstraat kwamen hierbij 9 monniken en 3 donaten om, terwijl andere leden van het convent ernstige mishandelingen leden. De prior Joachim van Tongerlo (dl. VI, kol. 1279) had in der haast het grootste deel der kloostergemeente in de kerk rondom het altaar verzameld. Hier maande hij de zijnen aan tot standvastigheid, en daar den kloosterlingen geen tijd meer was gelaten om ieder in het bijzonder biecht te spreken, ontvingen zij na een openbare belijdenis de absolutie. Onmiddellijk daarop volgde de gruwelijke slachting. Toen de soldaten, roepende om geld en kostbaarheden, op Joannes Leewis (zie art.) aanvielen en hem dreigden te vermoorden, trachtten Gressenich en Joannes Asch (zie art.) tevergeefs door goede woorden de soldaten tot rede te brengen. Leewis werd gedood en daarop richtten de woestelingen zich tegen Gressenich. Zij doorstaken zijn rug tot in de longen. Toen het krijgsvolk was vertrokken, bracht men den zwaar gekwetsten monnik naar het Kruisheerenklooster te Maaseijk, waar hij eenige dagen later stierf.
De Historica Relatio van Havens (dl. VI, kol. 729) is de hoofdbron voor deze gebeurtenissen. Een oude schilderij van de marteling der roermondsche kartuizers, die afkomstig is van hun convent en geschilderd werd door Leemans, bevindt zich te Roermond in het seminarie, hetwelk in de gebouwen der voormalige chartreuse is gevestigd. Een oude prent van deze marteling bevindt zich in sommige exemplaren der uitgave van Havens' Historica Relatio.
Zie: L. Surius, Commentarius brevis rerum in orbe gestarum, ab anno salutis MD usque in annum MDLXXIIII (Colon. 1579); A. Havensius, Historica relatio duodecim martyrum cartusianorum qui Ruremundae in Ducatu Geldriae agonem suum feliciter compleverunt (Colon. 1608; Gand. 1608); G. Hesse O.F.M., De Martelaren van Roermond, een bronnenstudie in Limb. Jaarb. XVII, 1911; Jos. Habets, Gesch. bisd. Roermond I, 66 vlg., III, 714 vlg.;