[Goslinga, Sicco van]
GOSLINGA (Sicco van), zoon van Johan van Goslinga en Fed Sophia van Cammingha, vrijvrouwe van Ameland, geb. op Sickema-state te Herbajum in 1664, gest. op Goslinga-state te Dongjum 20 Sept. 1731. Hij studeerde te Franeker en te Utrecht en ondernam daarna reizen naar Frankrijk en Engeland, waar hij juist getuige was van de troonbeklimming van Jakob II in 1685. Van de zoo opgedane kennis van land en volk van Frankrijk en Engeland heeft hij als staatsman in ruime mate profijt getrokken. In 1687 kwam hij in de ambten; hij werd toen lid der rekenkamer van Friesland. Het volgende jaar werd hij reeds benoemd tot curator der hoogeschool van Franeker; zijn ervaring niet alleen in staatsen rechtszaken, maar ook in geschiedenis en letterkunde maakten hem voor dat ambt bijzonder geschikt. In hetzelfde jaar 1688 stierf zijn vader, dien hij opvolgde als grietman van Franekeradeel; als zoodanig maakte hij zich bij dijkbreuken zeer verdienstelijk. Zijn gewest vaardigde hem af naar de Staten-Generaal, waarin hij ongeveer veertig jaren zitting had. Tusschen 1706 en 1711 was hij vijf maal namens dat college gedeputeerde te velde; als zoodanig nam hij deel aan de slagen van Ramillies, Oudenaarde en Malplaquet. Ook was hij betrokken bij de vredesonderhandelingen met Frankrijk in 1709; hij drong aan op tegemoetkoming tegenover Lodewijk XIV, maar kon met deze meening niet doordringen. Hij werd door de Staten-Generaal benoemd onder de gevolmachtigden voor den vredehandel te Utrecht, die in 1713 tot het bekende traktaat leidde. Daarna werd hij door de Staten afgevaardigd om Lodewijk XIV met den gesloten vrede geluk te wenschen. Hij bleef ook daarna in publieke functiën werkzaam. Aan hem was het grootendeels te danken, dat Stad en Lande in 1718, Gelderland in 1722 Willem IV tot stadhouder verhieven. In 1727 werd hij door de Staten-Generaal met Hop en Hurgronje afgevaardigd naar het congres van Soissons,
dat den vrede van Europa duurzaam zou vestigen. In Juni 1728 werd het congres geopend, maar het verliep al spoedig: in 1730 regelde het tractaat van Sevilla verschillende aanhangige zaken, zoodat het congres niet meer noodig was. In November 1730 keerde Goslinga naar zijn vaderland terug; binnen het jaar daarna is hij gestorven. Hij huwde 12 Juni 1692 te Ballum op Ameland Joanna Isabella van Schwartzenberg en Hohenlansberg, erfvrouwe van Ameland, die 25 Jan. 1735 stierf; uit het huwelijk sproten vijf dochters, die voor haar ouders in de kerk te Dongjum een marmeren graftombe hebben opgericht. Goslinga heeft nagelaten Mémoires relatifs & la guerre de succession de 1706-1709 et 1711, die naar het handschrift in het Algemeen Rijksarchief zijn uitgegeven door U.A. Evertsz en G.H.M. Delprat (Leeuwarden 1857, 8o): deze mémoires zijn zeer belangrijk voor de geschiedenis van den spaanschen successieoorlog en door de geschiedschrijvers van deze periode dan ook als zoodanig erkend.
Zijn portret is gegraveerd door J. Houbraken naar Accama en gelithografeerd door C. Brantsma en door Emrik en Binger.