hoogduitsche en friesche gemeente te Hoorn. Omstreeks 1578 werd hij milder gestemd dan te voren en deed in Noord-Holland een ‘vredespresentatie’ aan de vlaamsche doopsgezinden. De voorstanders van den ban, de echtmijding enz. hebben hem daarom in 1589 gebannen uit hun gemeenschap, waarna hij hoofd werd van de Jonge Friezen, ook ‘Lubbert-Gerritsvolk’ geheeten (S. Hoekstra, a.w., 191). Hierna werd hij leeraar te Amsterdam. Hij bracht daar 1 Mei 1591 den vrede tusschen zijn talrijken aanhang en de Hoogduitschen tot stand. Na korten tijd traden de ‘Waterlanders’ van Amsterdam en ook van andere plaatsen toe; eindelijk (11 Aug. 1609) ook die van Haarlem. De ‘vereenigde gemeenten’ hielden een samenkomst van afgevaardigden uit verscheidene plaatsen te Amsterdam 26 Sept. 1611 (Doopsgezinde Bijdragen 1877, 91). In 1604 heeft hij nog gepoogd een toenadering te bewerken met de Vlamingen, en gaf hij daartoe uit: Brief om overghelevert te worden aen de Leraren der Vlaemsche Mennoniten Anno 1604 in Majo te Amsterdam vergadert (Amst. 1604; herdr. 1613). Doch dit mislukte, mede door toedoen van Claes Ganglofs (dl. IV, kol. 628 v.). In 1591 gaf hij uit: Verantwoordinghe op die seven artijckelen daer hij om gebannen is (Amst. 1591). Dirk Philips kantte zich tegen hem (zie: F. Pijper in Bibliotheca Ref. Neerl. X, 537-543, 585-587 en K. Vos, a.w., 331). Hans de Ries (dl. II, kol. 1209-1211) werd van nu af zijn geestverwant en medewerker. Samen schreven zij: Corte belijdenisse des gheloofs (Alkm. 1610; vele malen herdrukt; ook vertaald). Deze is de belijdenis van de waterlandsche
gemeenten (vgl. S. Hoekstra, a.w., 134 v.). Toen de vrede met de Waterlanders getroffen was, zeide Lubbert Gerrits, dat ‘hij liever met vier paarden van malkander gescheurd was dan weder te scheuren’ (Doopsgezinde Bijdragen 1876, 37). Voorts schreef hij: Verzaamelinge van zommige.... liedekens en psalmen Davids.... (Amst. 1597) waarachter: Twee brieven aan de gemeente Gods in Pruissen. Eindelijk: Sommighe christelijcke sendt-brieven.... (Amst. 1599; herdr. 1611), waarachter eenige toevoegsels, o.a. met afzonderlijke paginatuur: Den twintighsten christe lijcke vermaenbrief geschreven aen Jan Theunisz. tot Embden.... (3de dr. Haerl. 1646).
Zijn geschilderd portret door M.J. Mierevelt bevindt zich in de universiteit te Amsterdam, een ander portret door Mierevelt in het Rijksmuseum: een derde was bij Dr. W. Laporte te Linden (bij Hannover). Gegraveerde portretten door W. Delff en J. Folkema. Vondel schreef een lofdicht bij zijn portret.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenboek van Protest. Godgel. in Ned. III, 227-229; S. Hoekstra Bz., Beginselen en leer der oude doopsgezinden (Amst. 1863), voorrede, 134, 191, 203; Doopsgezinde Bijdragen (1893), 1-90; daarbij Register op de 50 eerste jaargangen (Leid. 1912), blz. XXV, in voce; Bibliotheca Reformatoria Neerlandica VII ('s Gravenh. 1910), 256, X ('s Gravenh. 1914), register, in voce; K. Vos, Menno Simons, 1496-1561 (Leid. 1914), 116, 144, 257, 331; Catalogus van de bibliotheek der Ver. Doopsgez. Gem. te Amsterdam (Amst. 1919), 104, 169, 224; Inventaris der archiefstukken berustende bij de Ver. Dpsg. Gem. te Amsterdam (Amst. 1883/1884) I, 86-94, II, 167, 173, 201, 203.
Knipscheer