kwam echter eerst na zijn overlijden aan. Bij secrete resolutie werd zijn Weduwe een jaargeld van 1500 gld. verleend. Geschriften van zijn hand zijn niet bekend, alleen zijn er twee brieven van hem, waarin hij in 1796 schrijft over den hachelijken toestand van Batavia sinds er geen vloot meer was om den Engelschen weerstand te bieden.
Hij huwde 19 Nov. 1780 te Utrecht Anna Elisabeth Hooft, dochter van Jan Jacob en van Anna Maria Susanna Frijkenius, ged. te Bunnik 28 Dec. 1749, overl. te Utrecht 7 April 1833. Haar moeder hertrouwde met Jacob Langerak Oosterland. Uit F.'s huwelijk sproten een dochter Anna Catharina (geb. te Uithoorn 26 Febr. 1781) en een zoon Mr. Jan Jacob, ged. te Utrecht 14 Febr. 1783, ongeh. aldaar gest. 16 Febr. 1807. Hij was kanunnik in het kapittel van Oud-Munster aldaar.
Als wapen voerde hij in goud een zwarten dubbelen adelaar.
Zie: de Jonge, Gesch, v.h. Ned. Zeewezen VI, 1e st., 240, 268; Vervolg op Wagenaar XXIV, 331-337, XXXVI, 294; Tijdschr. voor N.-I., 260 (Batav. 1840); de Jonge, Opkomst v. h. ned. gezag XII, blz. XLIX, LXIII, 335, 365, 367, 426; Lauts, Gesch. v.d. vestiging der Nederl. in Indië V, 297; van Berckel, Bijdr. tot de gesch. v. h. europ. opperbestuur over N.-I., 37, 38 (Delft 1880); Kalff, Uit de laatste dagen der O.I.C. in Onze Eeuw, Maart 1909; Colenbrander, Kol. Gesch. II ('s Gravenh. 1925); van den Berg, Uit de dagen der compagnie (Haarl. 1904); van Rhede v.d. Kloot, De Gouv.-Gen. en Comm.-Gen. van N.-I. ('s Gravenh. 1891).
Bartelds