[Ermerins, Jacobus]
ERMERINS (Jacobus), zoon van François Ermerins en Anna Maria Ferleman, geb. te Lilloo 25 Dec. (misschien 8 Dec.) 1725, gest. te Veere 29 Juni 1795. Reeds vroeg legde hij zich toe op landmeten en in kaart brengen en op den vestingbouw, waardoor hij tijdens het korte beleg der Schelde-forten in 1747 goede diensten kon bewijzen. Hij werd kort daarna commies van 's lands magazijnen en gedelegeerd rechter te Lilloo en daarna secretaris der stad Veere. Lange jaren heeft hij dat ambt bekleed. Na de omwenteling van 1795 nam hij op sterken aandrang zijner medeburgers het ambt van baljuw van Veere op zich; hij stierf evenwel spoedig daarna. In 1749 huwde hij met Sara Verheyck uit Dordrecht, die reeds na twee jaren stierf. In 1752 hertrouwde hij met Johanna Jacoba Catharina Wiltschut, dochter van den luitenant-admiraal van Zeeland Hermanus Wiltschut en Maria Auste. Ermerins heeft het verwaarloosde archief van Veere in goede orde gebracht en daarin veel gewerkt. Als vrucht daarvan gaf hij in het licht Eenige Zeeuwsche oudheden uit oude stukken opgehelderd (Middelburg, 1780-1797, 14 st., 8 dln., 8o), waarin veel belangrijks staat en waarin ook een uitgebreide geschiedenis van Veere is opgenomen. In de werken van het Zeeuwsch Genootschap schreef hij Over de eerste stichting en lotgevallen van sommige plaatsen ten oosten en westen der Schelde (1776), in de werken van den Oeconomischen tak der Haarlemsche maatschappij over De middelen om de inboorlingen van den staat tot de zeevaart aan te moedigen (1780, 1782). De bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden bezit van hem een
Magazijns-woordenboek in handschrift (Cat. 1847 I, 64). Vele zijner nagelaten papieren berustten volgens Nagtglas nog bij de familie Fokker te Zierikzee.
Zijn portret is gegraveerd door R. Vinkeles.
Zie: Eenige Zeeuwsche oudheden VIII; Hand. Maatsch. der Ned. Lett. 1796; Zeeuwsch Genootschap. Verslag 1821; Zelandia illustrata I, 581, II, 465, 747, 751, 761; de Wind, Bibliotheek der Ned. geschiedschrijvers, Aanhangsel, 26; Nagtglas. Levensberichten van Zeeuwen I, 185 vlg.
Brugmans