[Engelhard, Nicolaus (1)]
ENGELHARD (Nicolaus) (1), uit een zwitsersch geslacht, geb. te Bern 3 Sept. 1696, overleden te Haren (Gr.) 10 Juli 1765. Hij was de zoon van Nic. E., die voor wetenschappelijke doeleinden veel in het buitenland gereisd had en in de kracht zijner jaren ambteloos was overleden, en van Dorothea Ulrich (overl. 1724), een zeer ontwikkelde vrouw, dochter van Nic. Ulrich en van Johanna Lupichia. Sedert 1711 bezocht hij het gymnasium zijner geboorteplaats, waar hij een zoo goeden aanleg voor de studie bleek te bezitten, vooral in de philosophische en wiskundige wetenschappen, dat hij daarin in 1718 en volgens 's lands gebruik in 1721 te Lausanne in het openbaar kon promoveeren. Daarna volgde hij twee jaren de colleges van prof. F.A. Lampe te Utrecht. Vervolgens werd hij hoogleeraar in de wijsbegeerte en de mathesis aan de koninklijke hoogeschool te Duisburg ter vervanging van Petrus Musschenbroek, die naar de universiteit van Utrecht was overgegaan. In 1728 uitgenoodigd onder zeer vereerende voorwaarden om het hoogleeraarschap te Groningen te aanvaarden, gaf hij daaraan gehoor en hield er zijn intrede met de rede Aranea Brahmanum emblematica (20 Aug. 1728). Hij behoorde daar tot de oprichters van het genootschap ‘Pro excolendo jure patrio’, waarvan hij de 1e voorzitter werd. Ook de Holl. Mij v. Wetensch. telde hem onder haar leden. Eigenaardig was zijn zinspreuk ‘Bene qui latuit, bene vixit’, wat aan Staring's Het kleine veiligst herinnert. Hij mag een der sieraden van de groningsche hoogeschool genoemd worden. Ook als mensch wist hij aller harten te winnen. Hij is de auteur van: De natione extensi ad mundum applicata (Duisburg 1726);
De lege parsimoniae; Dissertationes variae argumenti (Groningen 1733); Feriae Groninganae varii argumenti (1736); Otium Feriis Groninganis interpositum (1740); Institutiones Philosophiae theoreticae (1743); Institutiones philosophiae moralis (verscheen na zijn dood).
In 1730 was hij gehuwd met Arnolda Leijendecker uit een akensch geslacht. Zij overleed in 1742, na hem geschonken te hebben twee zoons en een dochter: Nicolaus (2), die volgt, Johannes Arnoldus (1), die voorgaat, en Arnolda, ongehuwd in 1775 te Zuidlaren overleden.
Zie: Polvliet, Het gesl. Engethard in Ned. Fam. blad (1891); Schroeder, Lijkrede op Nic. Engelhard (Gron. 1765); verder nog over het geslacht: Familiebericht van Dr. Joh. Friedr. Engelhard te Murten aan Nic. (3) E. (1828); Zedler, Univ. Lexicon; Stettler von Bern, Annalen, 493.
Bartelds