ste plaats de uitwendige geschiedenis van zijn klooster, doch ook de politieke geschiedenis van de omliggende streken, uit de jaren 1204-34 en is door hem in 1218 opgezet en vervolgens vrij geregeld bijgehouden. Het relaas van gebeurtenissen wordt af en toe door uitweidingen van filosofisch-theologischen of natuurwetenschappelijken aard onderbroken. De laatste zijn nooit behoorlijk onderzocht, aan de eerste hecht men tegenwoordig minder waarde, sinds gebleken is, dat een van de belangrijkste ervan, dat ‘Over de Ziel’, een slordig excerpt is uit Cassiodorus' De Anima. De stof - oorlogjes in Fivelgoo, overstroomingen, branden, slechte of goede oogsten, kometen, veeziekten en dgl.-is streng chronologisch gerangschikt en zonder eenig innerlijk verband, doch zeer nauwkeurig en steeds, voorzoover men dit uit vergelijking met andere bronnen heeft kunnen nagaan, naar waarheid.
Wat zijn standpunt betreft, E. is voor alles een Fries, en als Fries voorstander van de volksvrijheden, zoodat hij zelfs betrekkelijk waardeerende woorden voor de Stedingers heeft kunnen vinden, hetgeen heel wat zeggen wil voor een overigens goed kerkschgezind geestelijke.
Afzonderlijk vermelding onder zijn schaarsche bronnen verdient het verslag van een frieschen kruisvaarder over zijn kruisvaart, dat E. onder het jaar 1217 opgenomen heeft. J. Dirks heeft het in De Vrije Fries II, 226-250 naar de gebrekkige uitgaaf van Matthaeus vertaald.
Van de Kroniek van Emo en Menko bestaan twee handschriften, beide op de Univ. Bibl. te Groningen bewaard, de oudste en verreweg het belangrijkste is de zg. Groningsche codex, een perkamenten hs. in 8o uit de 13e eeuw, dat gedeeltelijk een autograaf van Menko is, het andere, de zg. Friesche codex, op papier in folio uit de 16e eeuw, en voornamelijk van belang, omdat het nog een fragmentarisch vervolg bevat, dat met vrij groote zekerheid aan den 5den abt, Folkerd, wordt toegeschreven en uit het laatst der 13de eeuw dateert.
De kroniek van Emo en Menko is o.a. uitgegeven in Werken v.h. Hist. Gen. N.R. nr. 4 door Feith en Acker Stratingh (1866) alsmede door Weiland in de Monumenta Germaniae (MG. SS. XXIII, 464-572), met verklarende aanteekeningen. Een bladzijde er uit werd door Brugmans en Oppermann in hun Atlas der Nederl. Palaeographie opgenomen (nr. II a).
Van de tamelijk uitgebreide literatuur over deze kroniek, die een der zeldzame merkwaardige stukken van de middeleeuwsche historiografie uit het tegenwoordige N.-Nederland is, noemen wij Joh. Gelhorn, Die Chronik Emo's und Menko's, diss. Göttingen z.j. (1872); Bolhuis van Zeeburgh, Kritiek der Friesche Geschiedschrijving (1873, blz. 10); Aem. W. Wybrands, De Abdij Bloemhof te Wittewierum in de dert. eeuw in Verh. Kon. Akad. afd. Letterk. XV (1883).
Romein