twee jaar alle kloosters in dit ressort bezoeken, te weten die van Mainz, Straatsburg, Freiburg i. Br., Coblenz, Trier, Keulen, Arnhem, Roermond, Utrecht, Amsterdam, Würzburg, Grünau, Tückelhausen, Neurenberg, Nordlingen, Erfurt, Eisenach, Hildesheim, Lübeck en Rostock. Bovendien heeft hij zich gekweten van eenige bijzondere visitatieopdrachten buiten dit gebied, nl. in België en Frankrijk en ook in Praag en Brünn. Voorts heeft hij zich vijfmaal op reis begeven tot bijwoning van het generaal kapittel in de Grande Chartreuse, in Italië en in Seitz (Stiermarken).
Bekend is de relatie van H.v.E. met Geert Groote (dl. I, kol. 995), wiens bekeering H.v.E. omstreeks 1372 heeft bewerkt. Hij kende Groote reeds uit zijn studietijd te Parijs. Toen H.v.E. eens voor dringende zaken - vermoedelijk de stichting van een kartuizerklooster buiten Utrecht - in Utrecht was, heeft hij daar een onderhoud gehad met Groote, waardoor deze tot inkeer is gebracht. Gedurende den tijd, dien Geert Groote daarna bij de kartuizers van Monnikhuizen heeft doorgebracht, was H.v.E. reeds prior in Roermond of Keulen.
Tijdens zijn prioraat te Keulen, n.l. in 1380, was er tengevolge van het Westersche schisma ook een scheuring ontstaan in de kartuizerorde. Aanvankelijk stond H.v.E. aan de zijde der Clementisten, ofschoon de duitsche kartuizers in het algemeen de oboedientie van Urbanus VI waren toegedaan. De Grande Chartreuse bleef het middenpunt van de kartuizers, die aan den Paus van Avignon gehoorzaamden, terwijl het andere gedeelte der orde een eigen bestuur vormde, hetwelk sedert 1391 gevestigd werd in het kartuizerklooster te Seitz. In 1381 is H.v.E. door het buitengewoon generaal kapittel der Urbanisten afgezet als visitator. In 1382 schaarde hij zich bij de Urbanisten en werd hij hersteld in zijn ambt van visitator.
H.v.E. heeft in het bestuur der kartuizerorde een leidende rol gehad. Tweemaal heeft hij deelgenomen aan het generaal kapittel in de Grande Chartreuse. Daarna heeft hij nog driemaal het Urbanistische generaal kapittel bijgewoond, n.l. in Italië en later te Seitz. Telkenmale werd hij door deze vergaderingen gekozen onder de 8 diffinitoren der orde, die met den prior-generaal het diffinitorium vormen en met groote bevoegdheid waren bekleed. Op het generaal kapittel der Urbanisten heeft hij telkens een predikatie voor de monniken gehouden.
Hij is auteur van verschillende tractaten, die blijkens het aantal daarvan nog bewaarde handschriften wijd zijn verspreid. In den zomer van 1398 voltooide hij de geschiedenis zijner orde, getiteld Ortus et decursus ordinis cartusiensis, waarvan de tekst in 1929 door Dr. H.B.C.W. Vermeer in druk is uitgegeven. Voorts bestaan nog in hs. zijn Sermones capitulares, korte preeken, door hem bij gelegenheden voor zijn convent gehouden. Vervolgens zijn nog een aantal van zijn brieven in hs. tot ons gekomen. Bovendien is hij de steller van de volgende tractaten: Loquagium de rethorica; Cantuagium de musica; Contemplativa metrica; Scala spiritualis excercitii; Libellus exhortatorius ad Petrum monachum Carthusie Confluentie; Articula pro collatione facienda; Collatio pro eligendo priore; Psalterium Beatae Mariae; Commentariolum in Decretum Gratiani et Decretales; De continentiis et distinctione scíentiarum. Welk aandeel H.v.E. heeft gehad in het stellen van het Excercitatorium monachale (o.a. ook bekend onder den titel Tractatus de cotidiano holocausto spiritualis excercitii of Speculum peccatorum), staat niet vast. Dit