Collection des tombes, epithaphes des églises et couvents de la Hesbay, 486, die de broeders en zuster opsomt van den aartsbisschop, verzekert, dat de Augustijn de broer was van Hubert, vader van den aartsbisschop.
Het uitvoerigst bericht over Nic. Cruesen vindt men in Paquot, Mémoires litt. IV, 182-485, overgenomen in de Biogr. nat. Belge IV, 580-583. Alle bibliografen Val. Andreas, Sweertius, Foppens, Becdelièvre de Theux, Tombeur en Ossinger, enz. vermelden hem zonder iets naders aan te geven over zijn uitgebreiden werkkring, invloed en uitgevoerde volmachten en opdrachten. Deze had het kloosterkleed aangenomen in het Augustijnerklooster der Eremieten zijner geboorteplaats. Hij was werkzaam als supprior in het klooster te Keulen en als prefect der klassen te Antwerpen. Daarna werd hij naar Italië gezonden, waar hij te Pavia den graad van doctor in de theologie behaalde. In 1602 was hij in de Nederlanden weergekeerd en was apostolisch visitator der norbertijner abdijen in Vlaanderen. 1612 zat hij op pauselijk bevel het generaalkapittel voor der regulieren kanunniken van Windesheim te Tongeren. In Duitschland was hij eveneens werkzaam aan het herstel der kloosters van St. Augustinus' orde en visitator der norbertijner abdijen. Hij prees den toestand in de abdijen dezer orde. P. Cruesen bestuurde als prior de augustijnerkloosters te Antwerpen, Maastricht en Brussel. 1616 was hij te Brussel, waar hij het hoofdgebouw voor het college deed oprichten. 1619 werd hij door den generaal zijner orde aangesteld als vicaris-generaal der orde in Beieren, waar hij de kloosters moest hervormen. 1620 woonde hij als definitor der keulsche provincie te Rome het generaal kapittel zijner orde bij. 1623 werd hij aangesteld als algemeen visitator der kloosters zijner orde in Bohemen, Carinthië en Stijrië. Niet alleen bij zijn ordesgeneraal, maar ook bij den keizer verwierf P. Cruesen door zijn onvermoeide zorg voor het welzijn en herstel zijner orde aanzien
en hoogachting. Deze laatste benoemde hem tot zijn raadsheer en historiograaf. 1624 werd hij gekozen tot provinciaal van Bohemen. De overmatige arbeid gevoegd bij de studie, waaraan hij den weinigen vrijen tijd besteedde, dien zijn drukke bezigheden overlieten, had zijn krachten gesloopt. Hij overleed na een ziekte van negen dagen. Het is jammer, dat de veel bewogen levensgeschiedenis van P. Cruesen, die toch zeker een flink figuur maakt in de geschiedenis zijner orde, niet uitvoeriger bekend is. Hij was een welsprekend man en een indrukwekkende verschijning, zeer geschikt om alle zaken en moeilijkheden te regelen en te vereffenen.
Hij schreef en gaf uit: Monasticon Augustinianum in quo omnium ordinum sub regula s. Augustini militantium praecipue tamen Eremitarum, Canonicorum regularium, Praemonstratensium Dominicanorum, Servorum B. Mariae, Hieronymianorum, Ambrosianorum, Crucigerorum, Guielmilarum, Trinitariorum, Brigittinorum, aliorumque fere L, origines atque incrementa tribus partibus explicantur (Monachii, Joan. Hertsroy, 1623 fol.). Evenals de meeste werken van dien tijd is het zonder historische critiek geschreven. Hij droeg het op aan keizer Ferdinand II door ecn brief, gedateerd Ratisbone 13 Febr. 1623. Hij gaf nog uit: Constitutiones Ordinis Eremitarum S.P. Augustinicum Nolis (Monachii 1620). Hij had nog een werk begonnen over de geschiedenis van Oostenrijk, doch dit was bij zijn dood onvoltooid.
De invloed van P. Creusen in Duitschland en bij den Keizer was zeker groot genoeg om zijn