[Cornelis, Meester]
CORNELIS (Meester), geb. op Selamon (Lontor) waarschijnlijk omstreeks 1600, overl. te Batavia of op Mr. Cornelis eind 1661. De man, wiens naam nog voortleeft in dien der bloeiende voorstad van Batavia, werd in de wandeling steeds aldus genoemd, ofschoon deze bandaneesche gedoopte orangkaja's zoon eigenlijk als Cornelis Sénèn te boek stond. Van beroep was hij meester, d.w.z. ziekentrooster, krankbezoeker of voorlezer. Terwijl zijn uit Holland gezonden ambtgenooten slechts voor de geestelijke behoeften der Europeanen te zorgen hadden, had hij alleen bemoeienis met de inlandsche christenen. Zoo kreeg men ook rondgaande meesters, mèstèr koeliling, die het zieleheil der door hen bezochte slaven in dienst van particulieren voor hun rekening hadden. Aan die inlandsche meesters en vooral aan den predikant Joan Ferreira a d'Almeida, een gewezen Jezuïet, was de toeneming der hervormde leer onder de portugeesch sprekende inlanderste danken. Een van deze voorgangers, onze meester Cornelis, is door toevallige omstandigheden meer op den voorgrond getreden. In 1621 te Batavia gekomen, hield hij daar in 1635 een schooltje, deed 's morgens en 's avonds het gebed onder de inlandsche christenen en las op de Zondagen een maleische preek voor. Daar zal hij ook gewerkt hebben onder de Bandaneezen van Batavia, die sedert 1641 hun eigen kerkje hadden in het hun aangewezen kwartier en wier wijkmeester hij tot zijn dood geweest is. Heurnius (dl. V, kol. 229) prees hem als ‘verstandich ende godtvruchtich’. Na tien jaar maleisch en portugeesch voorlezer in het weeshuis te zijn geweest, werd hij om zijn kunde tot provisioneel proponent bevordert (1642). De verdienstelijke dominee van de portugeesche gemeente, Ds. Rogerus (dl. IV, kol. 1164), had hem bij zijn studie de noodige leiding gegeven. Tot predikant heeft hij het nooit gebracht; de tegenwerking der hollandsche evangeliedienaren, die er tegen op zagen een Bandanees
in hun midden te krijgen, zou dit belet hebben. Toen men hem eindelijk in 1657 tot het predikantsexamen toeliet, werd hij afgewezen. Toch zijn hij en de latere geleerde, Ds. Mohr (dl. IV, kol, 995) de eenigen geweest,